nog voor de zomer begint is de hitte langer en dikker geworden
in een van mijn handen houd ik een jonge merel, in de andere een oude kraai
beide dieren worden opgezet door een jonge taxidermist die ik kort geleden heb leren kennen
ik houd van de vorm die de kraai in de plastic zak heeft, de scherpe vorm van zijn snavel tekent zich af tegen het lichtdoorlatende plastic. juulke vertelt me hoe ze de vorm herkent in het weken van de lichamen van de vogels. in een bad maakt ze de veren schoon en verwijdert ze de weke delen eerst. ze legt me uit hoe een vogel een binnenlichaam bezit (ik vraag me af of ik het een eerste of tweede lichaam moet noemen, maar gevoelsmatig is de gevederde buitenkant de tweede, zoals mijn bakstenen huis ook de tweede is. een beschermlaag van de weke binnenzijde).
ik begrijp waarom het moreel juist voelt om vogels op te zetten. het pakketje met de weke delen en de botten kan in vrijwel een beweging uit het verenpak gesneden worden. er schijnt weinig kracht voor nodig te zijn, alsof de dood het aardse lichaam losweekt.
dit zachte lichaam mag vergaan, we zullen het begraven zoals we met onze eigen doden doen
het voor mijzelf houden van de veren en de vleugels heeft daardoor iets aards. het helpt me te begrijpen wat het binnenlichaam wilt, waar het voor dient en welk doel het mijne dient. het aanraken van het binnenlichaam van de vogel met de zachte huid van mijn handen zal een beweging in gang zetten, een die vogel tot lichaam maakt. leven en dood raken elkaar aan in het badwater met de wolken dat juulke klaarzet.