Zeven herinneringen aan voorwerpen die ik wegdeed

17

Troepverhalen

Marlies Smeenge

Het begint allemaal met een minimalist waar ik mee date die altijd dezelfde kleding draagt. 

Nee, dat is niet waar.

Het begint met een verhuizing.

Ik verhuis door naar een andere kamer in mijn woongroep. Van een donker, vochtig hok op het noorden naar een lichte, zonnige ruimte op het zuiden met een balkon. De kamers liggen symbolisch genoeg recht tegenover elkaar. Ik hoef al mijn bezittingen maar tien meter te verplaatsen. Ik heb alles in de nieuwe ruimte gestript, geschuurd en gesloopt en daarna opnieuw opgebouwd. Mijn nieuwe koninkrijk is gigantisch, klaar voor een nieuwe start en vooral helemaal leeg.

Misschien komt het door mijn vermoeide spieren, die compleet verkrampt zijn na anderhalve week lang bouwvakkeren. Misschien komt het door hoe snel deze tabula rasa alweer vol staat met mijn spullen. Hoe ik mijn zelf gelegde vloer al bijna niet meer kan zien. Hoe het ook zij: terwijl ik een doos vol sta te laden met boeken die ik al vijf jaar niet meer heb opengedaan is opeens de maat vol. Wat belachelijk eigenlijk. Dat je zoveel gewicht aan bezit met je meesleept. Dingen die waardevol zijn houd ik graag bij me, maar ik sta dozen vol te pakken met spullen die ik bij iedere verhuizing opnieuw voorzichtig ergens instop om ze vervolgens weer voorzichtig ergens anders in te stoppen op de plaats van bestemming. 

Een tijd daarvoor date ik met een man die zichzelf een minimalist noemt. In mijn hoofd wordt hij al snel een soort cartoonfiguur. In zijn kledingkast liggen tien identieke zwarte T-shirts met een v-hals en drie precies dezelfde spijkerbroeken met rechte pijp. Hij heeft één paar witte sneakers dat hij opnieuw koopt als het versleten is. Iedere dag draagt hij precies hetzelfde. Hij minimaliseert naar eigen zeggen dus zowel de tijd die hij anders had moeten besteden aan het uitkiezen wat hij die dag zal dragen, als de ruimte die zijn kleding in beslag neemt. Hij houdt hierdoor meer tijd (en ruimte) over voor dat wat echt belangrijk is, zegt hij. Wat dat naar zijn mening dan is wordt me nooit helemaal duidelijk. Op de lege plekken waar alles zou kunnen staan wat voor hem echt belangrijk is staat namelijk niks.

Door deze man associeer ik minimalist zijn met een bepaalde mate van leegheid en onthechting. Het tegenovergestelde van sfeer en je ergens thuis voelen. Kortom: absoluut niks voor mij. En dan kijk ik een documentaire van twee mannen die zich The Minimalists noemen.

De film bevat veel elementen waar ik jeuk van krijg (zoals het verheerlijken van een levensstijl waarbij alles wat een mens bezit in één koffer past), maar ook een aantal elementen die me verrassend genoeg erg aanspreken. Er komt een vrouw aan het woord die vertelt dat ze op een gegeven moment voor haar kledingkast is gaan staan en bij zichzelf heeft gedacht: vanaf nu wil ik alleen nog maar lievelingskleren dragen. Waarom zou ik in hemelsnaam kleding dragen die dat níet is? 

Dit raakte natuurlijk een snaar bij mij als Westerse vrouw. Want wie kent ze niet? Die jurk met veel bloot doch met klasse voor eens een keer een buitenbruiloft, die door iemands oma gebreide, hysterische jeuk veroorzakende doch elandwollentrui uit Noorwegen in een kek kleurenpatroon, die broek voor over min vijf kilo, dat leren vintage jasje, die duifblauwe tulen prinsessenrok waarin je figuur verdwijnt maar de kleur is zo mooi? Dat ding dat zo ontzettend tof leek in de winkel, maar dat je dan met een mild onprettig gevoel toch draagt, om er de hele dag aan te sjorren of herschikken. Of jeuk te hebben. Of je de pleuris te zweten. Of je gewoon heel stom of dik of raar vormgegeven te voelen. Of nog erger: je laat ‘m liggen. Een paar jaar. Wat belachelijk en gênant dat je die aanschaf van tachtig euro nog nooit hebt aangehad. Er zijn mensen die een paar maanden zouden kunnen leven van het bedrag dat je aan dat ding hebt uitgegeven. Je zal verdomme genieten van dit kapitalistische stukje luxe dat je hebt aangeschaft, verwend kreng. 

Natuurlijk is dit gevoel door te trekken naar alles wat een mens bezit: boeken (want gekregen of geërfd van, of al jarenlang op de planning om eens echt te lezen), keukenspullen (het leek in de winkel toch écht een handig gereedschapje maar je houdt altijd een megastuk courgette over, als je met deze juliennesnijder courgettespaghetti probeert te raspen), toiletartikelen (mijn haar heeft nog nooit zo slecht gezeten als na het gebruik van deze shampoo maar het kostte wel tien euro…). 

Terwijl ik daar met de verfresten op mijn gemangelde armen een stapel loodzware fotoboeken in de doos laat ploffen neem ik een beslissing: Ik wil minder spullen met me meeslepen. Al is het maar vanwege het schuldgevoel dat aan al deze te weinig gebruikte objecten vasthangt. Het is tijd voor een groot afscheid. Het is tijd voor The Minimalist Challenge. De wat? The Minimalist Challenge. Men noemt dit op fora online een dertig dagen durend ‘spel’ (hou op met me, niemand kijkt voor de lol rond in de meest beschamende krochten van zijn eigen kapitalistische levensstijl), waarbij je op de eerste dag één object selecteert om weg te doen, op de tweede dag twee, op de derde dag drie, net zolang totdat je op de dertigste dag dertig objecten uitkiest die je wegdoet. Voor de minder snelle rekenaars onder ons: aan het einde van dit hele feestje heb je dus een schaamstapel van 465 objecten die je weg wilt doen. 

Waar ik me niet helemaal op heb voorbereid, is dat de reden dat je een voorwerp al jarenlang met je meesleept vaak de herinnering is die eraan vasthangt. De persoon van wie je het kreeg, de bijzondere plek waar je het kocht, het moment waarop het voorwerp in je leven kwam. Als een filmpersonage dat vlak voor haar dood nog een laatste keer haar leven aan zich voorbij ziet trekken, komen de afgelopen achtentwintig jaar van mijn bestaan voorbij gedenderd terwijl ik kasten en dozen leeghaal. Een wereld aan weggestopte stukjes leven drijft naar de oppervlakte. Het voelt daardoor wel alsof ik met het voorwerp ook de herinnering wegdoe. En dat is natuurlijk verschrikkelijk. Alsof je je eigen geheugen aan het formatteren bent. Online fora raden me aan om al deze spullen te fotograferen voordat ik ze wegdoe. Dan zijn ze niet écht weg. Na een kleinmenselijk drama ergens op dag achtentwintig realiseer ik me echter dat ook foto’s niet voor altijd zijn (hier kom ik later op terug) en besluit ik de herinneringen bij mijn troep op te schrijven. Zie daar: mijn Troepverhalen.