Zeven prozagedichten waarin Harm Hendrik het bij één ding probeert te houden

17

Klei

Harm Hendrik ten Napel

De meeste dingen zijn geen klei. Je duwt ze niet met je handen in een vorm waarvan je eerst nog maar een vaag idee had, of in een vorm die je toevallig bevalt. De meeste dingen zijn zoals dat vage idee. Ze zijn er nog niet.

De dingen die er wel zijn lijken niet genoeg op elkaar om zoals de meeste andere dingen te zijn: klei is als klei, maar sommige klei droogt aan de lucht, op kamertemperatuur, en andere pas als het heel heet wordt, om nog maar te zwijgen over knaagdieren, insecten of algen. Maar al die dingen die er zouden kunnen zijn – als iemand ze zou helpen – die hebben meer gemeen dan welk ding op aarde. Een wereld groter dan de wereld.

Ik bedoel: ik houd van kleine dingen. Dit denk ik vaak, dat ik van kleine, gewone dingen houd. Er staat bijvoorbeeld een kleine kandelaar op de schouw in mijn appartement. Er is één lepel in de la met een knik erin. En een groene fles, waar nu een kaars in staat. Die heb ik meegenomen nadat een vriend en ik hem leeg hadden gedronken.

Problematischer dan de relativiteit van omvang is alleen dat er zoveel kleine dingen zijn waarvan ik niet houd, waar ik nooit van zou kunnen houden. Ik heb verkeerd gedacht. Ik heb een aantal, best veel eigenlijk, kleine dingen verzameld, zoals je kleine beetjes overgebleven klei verzameld tot ze samen weer een groot stuk worden, en aan dat stuk heb ik gedacht, aan wat aangename vormen.