op een warme avond een glazen kommetje in haar tuin
gevuld met water, een oude egel die daar nog een dag meer leven in ziet
seringen doen hem geloven dat hij frisdrank proeft
ik logeer bij mijn grootmoeder die enkel opstaat wanneer de mussen zingen
als eerste zit ze aan de ontbijttafel, altijd volkoren brood, altijd boter
altijd de vinger op de tong voor de krantenpagina’s
haar geur van genegenheid, je ruikt het wanneer ze langs je sloft
op weg naar bed, heimelijk, als de gordijnen van een theaterzaal
die met hun strelingen het publiek kalmeren
wanneer ik de volgende dag het kommetje uit de tuin haal
zit er nog wat water in, de mussen zwijgen omdat er kraaien op de waslijn zitten
hoeveel tekens tot het niet meer gaat om bijgeloof?
Ik drink het kommetje leeg met een luttele slok en hoop dat dat volstaat,
terug naar de ontbijttafel denk ik: er ligt vast nog post in de bus