Vuurland leest

Oever

Ludwig Volbeda
Ludwig Volbeda: Oever

Uitgeverij: Querido

Dit boek zijn we nu aan het lezen.

Bestel

Jip heeft een opdracht van school voor de meivakantie: teken een zelfportret. Dat zou simpel moeten zijn voor iemand die zo goed kan tekenen. Toch

In Oever vertelt debutant Ludwig Volbeda het verhaal van Jip. Jip kan tekenen als de beste. Toch lukt het haar niet om een zelfportret te maken, een schoolopdracht voor na de meivakantie:

Zuig de inkt op en stop hem maar terug in de potjes, maak van het papier weer bomen en geef mijn lichaam aan de grond. Dan groeit er uit mijn hoofd een eikenboom waar galwespen op afkomen, die galappels maken op de bladeren, waar later weer inkt van gemaakt kan worden, die de volgende tekenaar boos op het papier smijt als zijn zelfportret niet lukt.

In zorgvuldig gecomponeerde taal schetst Volbeda de gedachten en twijfels van het hoofdpersonage. Hoe zien anderen Jip, en vooral: hoe ziet ze zichzelf? Door te kiezen voor een briefvorm gericht aan de nieuwe jongen in de klas, leren we Jips stem kennen.

Volbeda weet de tiener geloofwaardig, gevoelig en met humor neer te zetten. Haar fascinatie voor insecten en haar kennis van tekenen lezen we terug in prachtige metaforen. Zo kruipen we echt in Jips hoofd. Daar ontdekken we ook waarom haar beste vriend, Oever, uit Jips leven verdween.

Het boek bracht me terug naar mijn eigen schooltijd. In de twee dagen dat ik het verhaal uitlas, rook ik mijn oude klaslokaal, zag ik een klasgenoot op de voorste rij gumresten snuiven en voelde ik weer even de lange haren in mijn nek. Die had ik namelijk, met haarbandje en al. Hoewel mijn kapsel vooral een protest was (ik weigerde naar de kapper te gaan) kreeg ik regelmatig de vraag of ik een jongen of een meisje was.

Waar ik die vraag met een duidelijk antwoord kon afwimpelen, is dat voor Jip lastiger. De genderzoektocht wordt subtiel in het boek verweven, maar is voelbaar aanwezig:

[…] ik wist niet of ik hem wilde leren kennen of hem wilde zijn. Ik wist alleen zeker dat ik de rest van mijn leven bij hem in de buurt wilde blijven om daarachter te komen.

Het zou goed zijn als dit debuut komende tijd in veel schoolklassen wordt gelezen. Het is een van de oprechtste en best geschreven jeugdboeken die ik afgelopen jaren las.

Je leest de laatste zinnen van Oever, vouwt het boek dicht en haalt dan heel diep adem. Omdat je het leven hebt gevoeld dat in dit boek opbloeit en omdat daar alleen de beste zuurstof bij past.

Oever is een briefroman. Jip schrijft brieven aan een jij, die misschien weleens zou kunnen gaan begrijpen waarom Jip van kevers houdt, of van liggen in een eenzaam kommetje van aarde, op een verlaten veldje. Of de jij aan wie Jip schrijft dat werkelijk is gaan snappen, weten we niet, maar het zal toch wel, want mooier uitleggen dan dat Jip, dan dat Ludwig Volbeda heeft gedaan, kan haast niet.

Dit boek is een aandachtig uitvouwen van een waarheid. Of misschien is het een in kleine lijntjes tevoorschijn tekenen van die waarheid. Oever is van zo’n schitterende teerheid dat je het boek gaat waarderen als het goud op het schild van een van Jips kevertjes.

Het is óók af en toe heel grappig. Zinnen als ‘Bij het afscheid stopte oma een tientje in mijn zak, als een omgekeerde zakkenroller’ tonen aan dat Volbeda niet alleen scherp kijkt, maar ook glimlachend. En dan zijn er nog de prachtige tekeningen, die leiden naar die ene laatste,  waar Jips wanhoop zo lang om heeft gedraaid, tot het geen wanhoop meer is. Die tekening bezorgt Oever een hartveroverend, hoopgevend einde – dat einde waardoor je dus zo fijn gaat ademen.

Toen ik dit boek op m’n deurmat vond en uitpakte, duurde het eventjes voordat het kwartje viel dat dit het eerstvolgende jeugdboek was dat we met Vuurland zouden lezen. Het omslag en de blurbs achterop hadden iets romanachtigs, en ook tijdens het lezen vroeg ik mezelf meermaals af aan wat voor leeftijd ik dit boek zou koppelen. Brugklassers? Kinderen die misschien al in de tweede of derde klas zitten? Of misschien toch ook volwassenen?

Ja, het boek wordt verteld vanuit het perspectief van een jong personage en het speelt op een voor jongeren begrijpelijke en toch mooie manier met complexe en relevante maatschappelijke thema’s. De stijl is helder maar ook fantasierijk, met af en toe een slimme grap of een prachtige, originele vergelijking. Tegelijkertijd maakt het boek gebruik van literaire technieken die niet zouden misstaan in een literaire roman en zou ik Oever zelfs onder de neus van mijn ouders durven schuiven. Al merk ik dat eigenlijk bij alle jeugd- en kinderboeken die ik de afgelopen tijd heb gelezen: misschien kan ik ze nu als volwassene nog wel meer waarderen dan vroeger. Ze laten me weer eens door de ogen van een kind naar de wereld om me heen kijken.

Oever slaagt daar ook in. Het is geschreven vanuit Jip, als een soort brief aan een ‘je’. Daardoor is het soms net alsof Jip tegen je praat, met een conversationele toon die ook zeker het poëtische niet schuwt. Dat zorgt voor een vlotte leeservaring, waarin je toch ook vaak wordt verrast door een mooi beeld waar je even bij stil kunt staan. Jip is op de meest lieve manier een vrij rebels (maar ook heel fantasierijk) personage, wat vaak zorgt voor grappige situaties en leuke gedachtegangen. Dat, in combinatie met het thema van queerness dat ik nog nooit op zo’n ongedwongen manier voorbij heb zien komen in een jeugdboek, maakt Oever zeker het lezen waard.

Toen ik Oever voor het eerst zag, was ik eigenlijk al verkocht. Ik vond de omslagillustratie én de titel schitterend, en de tekst op de achterflap maakte me gelijk nieuwsgierig. Het kon eigenlijk alleen maar goed komen tussen ons.

Vaak is dat een beetje een gevaarlijke positie om vanuit te lezen; een boek waarvan je zoveel verwacht wil nog wel eens tegenvallen. Dat gebeurde bij Oever helemaal niet. Het boek beslaat de meivakantieweek waarin de hoofdpersoon Jip een lastige opdracht voor het vak tekenen boven het hoofd hangt: een zelfportret maken. Maar hoe doe je dat als je niet zo goed weet hoe je jezelf moet zien?

Ik leef helemaal mee met Jip die probeert zichzelf te begrijpen zonder terug te vallen op stereotypen en aannames over gender en seksualiteit, die rouwt om de verloren gegane vriendschap met Oever en verliefd wordt op de nieuwe jongen in de klas. Als hij Jip uiteindelijk zoent en een meisje noemt, voelt dat zo verkeerd dat Jips prille verliefdheid spontaan verdwijnt.

Het zijn Jips fascinatie voor beestjes – meikevers en vuurvliegjes – en de beschutte kuil op een stuk braakliggend land waar Jip zich altijd kan verschuilen, die vrijheid en de ruimte om zichzelf te zijn bieden. In die zin gaat deze jeugdroman over de vele verschillende vormen waarin wij, levende wezens, verschijnen, en hoe we altijd wel ruimtes weten te creëren, hoe tijdelijk en in de marge ook, om in thuis te komen. Dit boek is zo’n ruimte.

Oever had makkelijk een iets te zoet boek kunnen worden. Het feit dat Jip blijft zoeken en geen pasklare antwoorden vindt, voorkomt dat. Daarmee was het lezen voor mij niet alleen een schitterende, maar ook een heilzame ervaring.

Sommige boeken wil je heel langzaam lezen. Met dezelfde aandacht als waarmee ze zijn opgeschreven. Je wil elke zin diep inademen en door je lichaam laten opnemen. Je wil kijken hoe de woorden er aan de achterkant uitzien, er langzaam omheen lopen alsof ze in een museum staan. Je wil ze aanraken, maar heel voorzichtig, want alles wat Jip, de verteller, opschrijft, is zo kwetsbaar als de pootjes van een langpootmug.

Ik weet niet hoe Ludwig Volbeda het doet — het zal iets te maken hebben met de precisie van zijn taal, de ongelooflijke aandacht voor details en zijn subtiele vorm van humor — maar het is echt alsof hij met Oever de tijd weet te vertragen.

Nu ik het enkele dagen uit heb, lukt het me niet om aan een nieuw boek te beginnen. Ik wil het ook nog niet. Het einde liet iets op mijn netvlies achter wat ik daar zo lang mogelijk wil bewaren; daarom hou ik nu een poosje mijn ogen dicht. Wat dat iets is?

Ik weet het niet. Een klein wonder, misschien.

Weet je wat Oever een keer zei? ‘Jij vindt mensen gewoon niet zo leuk, daarom ben je zo veel met insecten bezig.’
Maar dan kijk je niet goed genoeg.

Jip zit op de middelbare school en moet een zelfportret maken voor tekenen. Het lukt niet, en dat is gek want Jip houdt juist erg van tekenen. Maar misschien nog wel meer van biologie, van dieren, van insecten. Die insecten verdringen nu de tekenopdracht een beetje. ‘Ik denk zelf niet dat er reden tot bezorgdheid is,’ laat Ludwig Volbeda Jip schrijven in Oever, ‘maar dat ik het niet zeker weet baart me soms wel een beetje zorgen.’

Het is ontroerend en vanzelfsprekend tegelijk: Jip moet zichzelf tekenen, maar dat is natuurlijk onmogelijk als je nog niet zo goed weet wie je zelf eigenlijk bent. Hoe je jezelf ziet. En hoe anderen je zien. En hoewel dat misschien niet meteen reden is tot bezorgdheid, is zo’n opdracht confronterend. Volbeda schrijft die confrontatie geweldig op: het eerlijke, lieve, kwetsbare van Jip is vanaf het begin zo echt, en zo mooi. Het boek geeft lucht, maar laat ook zien hoe het voelt om haast geen lucht te krijgen. Jips teksten zijn grappig en scherp, maar soms ook machteloos. Iedereen zou dit boek moeten lezen. Boven alles vind ik het een ode: aan goed kijken, aan je oordeel uitstellen, aan wonderen toelaten:

Kijk. Een bromvlieg lijkt op het eerste gezicht saai. Maar beweeg een millimeter en hij krijgt prachtige tinten blauw en paars, beweeg weer een fractie en er komt groen bij. Knipper met je ogen en het zwart lijkt rood. Dat is een wonder, een piepklein alledaags wonder, op de rug van een vlieg. Een wonder dat bijna niemand wil zien. Want wanneer ik op de computer zoek naar boeken over insecten, dan moet ik eerst alle advertenties voor verdelgingsmiddelen wegklikken.
Mensen zijn wonderverdelgers.
Misschien had Oever gelijk.

Oever vormt een vertelling vanuit ervaringen, verzamelingen en tekeningen. In gevoelige brieven schrijft hoofdpersonage Jip over het leven dat via observaties voorbijtrekt. Jip houdt van kunst en van de natuur, in het bijzonder van insecten. Kevers, torren en spinnen vormen de kwetsbare schakel tussen binnen- en buitenwereld waarmee de lezer steeds een stukje dichter bij het hoofdpersonage komt.

Er wordt van Jip gevraagd om een zelfportret te maken, maar dit lijkt maar niet te lukken. Jip neemt allerlei omwegen die we als lezer te zien en/of te lezen krijgen. Het zelfgemaakte portret, het leren kennen van jezelf, blijkt de kern van het verhaal. De flinterdunne lagen die rond een persoon groeien, worden een voor een belicht via poëtische omschrijvingen.

De kracht van dit boek zit voor mij vooral in de combinatie tussen de lichte toon en de poëtische omschrijvingen die Ludwig Volbeda gebruikt. Zijn oog voor schoonheid en detail zijn onvergetelijk.