Het is na twaalven, en de markt is behoorlijk luid.
Sihaam is zo ver mogelijk gaan lopen, om niet gevonden te worden. Ze mag niet verliezen van haar jongere zusje. Ze versnelt haar stappen en vliegt als een adelaar tussen de mensen door. Niemand die zich echt bezighoudt met haar. Ze kijkt over de rug van een oud mannetje naar een goed verstopplekje. Maar dan wordt haar aandacht getrokken door een clown op stelten.
Zoiets kent ze alleen maar van het tv-programma dat ze samen met Jawahir kijkt op zaterdagen. Op het pleintje staat een hele groep te performen voor alle kinderen.
Ze gillen tegelijk om de onhandige stappen van meneer de clown. Hun ogen lopen vol van de bewondering voor deze grapjas. Maar Sihaam heeft dat spelletje allang uitgespeeld. Haar aandacht ligt ergens anders. Daar achter om precies te zijn. De tent waar de spullen staan is het ideale plekje waar je je makkelijk uren kan verstoppen.
Ze probeert zonder meteen door het midden van het pleintje te lopen naar de tent te gaan. Dit gaat behoorlijk moeizaam. Er is een groot publiek van jong en oud.
Er is vanuit het westen slecht weer op komst. Sihaam wil naar het tentje sprinten om zich daarin te verstoppen, maar het begint te stormen. Regendruppels bereiken haar gezicht.
Het stormt, en snel ook. De tent wordt vlug in elkaar geklapt, en zo vertrekt de grappige man met zijn stelten onder zijn armen.
De markt begint langzaam richting de deur te bewegen, men pakt in, en het geschreeuw wordt rumoerig. We horen vooral huilende kinderen.
Sihaam beseft dat het speelkwartier is afgelopen. Ze moet terug, maar de massa duwt haar alle richtingen op. Sihaam slaat af, en ze slaat af naar het kraampje waar de rest is.
Maar ook alle groentekramen zijn ingeklapt. Waar is Jawahir, en baby, en papa en mama? Waar zijn ze?
Het regen maakt haar witte sokken kletsnat. Sihaams hoedje wordt meegezogen door de wind uit het westen. Af en toe laat de zon snel een straaltje door, maar dit maakt de situatie nog vreemder.
Sihaam rent achter haar hoedje aan. Deze is aangewaaid tegen een poot van een stoeltje. Voordat ze bij haar hoedje is, wordt deze opgeraapt door een oud vrouwtje. Haar rimpels zijn ontelbaar en vallen diep in haar ooghoeken in elkaar.
Sihaam schrikt en durft haar bijna niet aan te kijken.
Oud vrouwtje:
‘Meisje, is deze van jou?’
Sihaam loopt voorzichtig naar haar toe en neemt haar hoedje weer terug zonder te antwoorden. Ze draait zich om en zoekt het plein rond met haar ogen.
Oud vrouwtje:
‘Ga je naar huis?’
Sihaam kijkt haar nogmaals aan.
Sihaam:
‘Heb je…..heb je een baby gezien, en mijn moeder en vader, en ..een meisje met hetzelfde jurk…heb je ze misschien gezien?’
Het oude vrouwtje kijkt haar aan, maar heeft duidelijk geen antwoord. Ze slikt haar lippen door, maar reikt haar hand uit naar Sihaam. Ze raakt haar hand niet aan, maar ze gaat zitten naast de stoel van het vrouwtje. Misschien kan ze zo haar moeder, vader, de baby en Jawahir weer terugvinden.
Het oude vrouwtje is immobiel. Het lijkt alsof ze altijd al hier heeft gezeten. Ze zit als een koningin erbij, en ergens stelt dit haar gerust. Terwijl iedereen al bijna weg is, zitten ze beide vanaf een veiling afstandje te kijken naar vertrekkende ruggen. Sihaams blik is gericht op de enige deuropening van het park. Als ze elkaar gaan vinden, dan is dit de juiste plek.
Het oude vrouwtje maakt een wijzende beweging met haar vinger. Ze kijkt Sihaam aan.
Oud vrouwtje:
‘Ik weet waar ze zijn.’
Ze wijst met haar gerimpelde vinger naar een uithoek.
Oud vrouwtje:
‘Daar. Zie je dat daar…. ze zijn die kant opgegaan, ze zijn weggewaaid.’
Sihaam kan het niet bevatten, is het echt zo? Is ze ze kwijt? Had ze dat stomme spel maar nooit gespeeld. Nu is iedereen weg.
Sihaam kijkt het oude vrouwtje met een forse blik aan. Hoe kan ze zoiets zeggen? Met heel veel moeite onderdrukt ze een traan. Haar hoedje waait nogmaals weg, maar dit keer gaat ze er niet meer achter aan.
Ze maakt een vuist van haar hand en slaat zo de wijzende hand van het vrouwtje weg.
Sihaam:
‘Je liegt.’
Oud vrouwtje:
‘Lieverd, ik kan ze niet terugbrengen. Ze zijn met het wind meegegaan.’
Nu komen de tranen echt.
….