je bent tien. op de tv praat een graatmagere journaliste
over een obesitas-babypandemie. er hebben vandaag
drie vrouwen gezegd dat je te dik bent, al verpakken
ze het in een lippenstiftglimlach en een schouderklopje
dat je na een week nog op je huid voelt branden.
knibbel knabbel knuisje,
lieveling, jij bent het bang klein varkentje
alsook de hongerige boze wolf. de heksen kom je
in de supermarkt tegen, als je een ijsje wilt eten,
jouw moeder is er ook eentje en ze kijkt
vol medelijden toe
hoe jij je molligheid
in een XS badpak probeert te wurmen.
in de kleedkamer gebeurt de catharsis.
mager TL-licht weet direct waar de fouten liggen.
je leert het woord schuld op chocolade plakken,
je bent een prijsvarken, je krijgt een appel en een rode strik.
niet langer hamert oma dat je je bord leeg moet eten,
nu wordt een deel in de vuilbak geschraapt.
jouw hongersignalen liggen extern. in suggesties en blikken.
in oma’s witte gebit dat ’s nachts in een glas
op haar nachtkastje ligt.
onthou, jij bezit je eigen buik niet.
je leert dat er schaamte zit in een compliment.
je leert dat je best geen strakke kleren draagt als je
op bezoek gaat en ze spreken over calorieën
als een kwade geest die je moet verliezen.
op twaalf ben je een fitnessfreak
chocoshake weightloss drink.
op veertien
wil je dat de vrouwen zich zorgen maken
om hoe dun je bent. je bent de hans niet meer,
je bent het grietje
zo buigzaam
zo breekbaar
zo teer
zo flink
zo gehoorzaam
aan je polsen binden ze nog meer strikken,
ze verstoppen hun verwondering in bezorgdheid,
plots ben je geen big meer maar een jonge vrouw,
op veertien ben je een jonge vrouw
de rode stipjes
in je onderbroek druppelen
naar het niets, de borst-
ontwikkeling gaat in staking,
maar je bent zo mooi,
jonge vrouw. en de mannen
die de tovenaars zijn
pakken je middel vast:
jonge vrouw, wat heb je hard gewerkt
jonge vrouw, doet algebra bij elke maaltijd
je vergeet hoe suiker proeft, jij bent
een eindeloos dieet
je past eindelijk in het badpak
van toen je tien was.
jonge vrouw jonge vrouw jonge vrouw
je bent gegroeid en ineengeschrompeld,
je ramen van suikerglas gesmolten,
door de chocoladedeur komen de wolven binnen
en de supermarktheksen en de tovenaars.
ze trekken het snoep van je muren,
het vet van je lichaam.
de varkens in de vogelkooi krijsen en jammeren.