we klikken in elkaar als winkelkarretjes
wachten met open mond voor een
muntje van vijftig eurocent onze tongen
oranje van de roest de winkelgangers
razen ons voorbij het rinkelen van
ijzer tegen ijzer als we kussen we hebben
onze beugels nooit uitgedaan en we stallen
de resten tussen onze tanden uit
als koopwaar
als ik in je armen lig ruik je altijd vaag
naar Hollandse kaas maar onze buiken
vullen zich met vegavleesverpakkingen
en vuile kassabonnetjes en gestolen
veel te zoete gelatinesnoepjes
en dan komt ze aan op een namiddag
tikkende hakken op de grijze parking
ze schraapt jou leeg
vult jou op
laat haar kind in je zitten
een peuter met blonde krullen
en een lege blik
en ze trekt je van me af
een kassabonnetje van de kassa af
kaas van de koe af
beugel van je tanden af
en ze laat je achter
leeg, rillend, uitgemergeld
als een afgedankte winkelkar