Als je hem zo ziet lijkt het een gewone, vriendelijke man. Geen heel jonge vader, misschien een tweede leg. Of misschien – een gedachte die me tijdens het wandelen meerdere malen bekroop – is het haar vader niet.
Hij voert een geanimeerd gesprek bij de receptie. Over uitjes in de buurt, over zwembaden en pretparken, we zoeken een natuurspeeltuin of zo, het liefst niet te ver weg. De jongen achter de balie vertelt over de mogelijkheden, knap hoe geduldig hij blijft – waarschijnlijk is hij het wel gewend, bezoekers die zich niet voorbereiden. Ik werp een blik op de iets doorgebogen rug, de uitstekende nekwervel onder het T-shirt, het slap geworden lichaam, en trek kort met mijn mond. Het meisje staat bij de informatiekast en pakt er willekeurig folders uit.
De man bedankt en draait zich om. ‘Ha, buurman.’
Ik knik.
‘Thanks voor het wachten. We zijn toe aan wat uitstapjes geloof ik. Nou ja,’ hij grinnikt en gebaart naar het meisje, ‘vooral zij eigenlijk, ik ben tevreden met een boek en een biertje.’
Ik glimlach. ‘En hoe bevalt het,’ zeg ik, ‘zo met zijn tweetjes?’
‘Wij vermaken ons wel, hoor.’ Hij leunt met een elleboog op de balie.
Schijnheilige viespeuk.
De groeven in zijn gezicht bewegen als hij praat. ‘U gaat elke dag wandelen, is het niet?’
‘Erfenis uit mijn werkzame leven. Ik heb tweeënveertig jaar bij de landmacht gewerkt, de laatste negen jaar als luitenant-kolonel. Ik ben het gewend om elke dag minstens tien, twintig kilometer te lopen. Maar nu doe ik het wat rustiger aan. En de verrekijker gaat mee.’
Hij kijkt me geïnteresseerd aan. Hij zegt niets maar maakt ook geen aanstalten om weg te lopen.
‘Vogelen,’ verduidelijk ik. ‘Ik kijk vogels.’
Hij knikt. ‘Mooi.’ Hij heeft korte vingers en een opvallend dikke duim. Er zitten natte stukjes vuil op de rug van zijn hand, etensresten of snotjes. Dan zet hij zich af tegen de balie en sloft richting de deur. Zonder om te kijken roept hij: ‘Ga je mee, schat?’ Het meisje pakt snel nog twee folders en dribbelt achter hem aan, vettige plukken dansend om haar hoofd. Ik weet nog niet zeker wat ik heb gezien, maar als ik er aan terugdenk spannen al mijn spieren zich aan en ballen mijn handen zich tot vuisten. Dit voelt niet goed. En mijn gevoel heeft me nog nooit bedrogen.
Ik zet een stap naar voren en knik naar de jongen van de receptie. ‘Apart stel, die twee.’
‘Vindt u? We zien het steeds vaker hoor. Sommige campings hebben een speciaal veldje voor alleenstaande ouders, kunnen ze op elkaars kinderen letten en zo.’
‘Is het haar vader? Weet je dat zeker?’
‘Dat weet ik niet zeker, maar…’
‘Precies.’
Hij kijkt me aan alsof hij geen idee heeft waar ik het over heb. Hoe oud zou hij zijn – twintig, negentien? Een jongen nog, naïef als een rekruut. Ik schud mijn hoofd. ‘Ik wilde nog twee douchemuntjes alsjeblieft.’