Theaterstuk door een vallei
Personages (in volgorde van verschijning):
Verteller Vallei
BLUBBER
Icarusblauwtje
Bruinblauwtje
Watervallen:
Waaierwaterval
Punchbowl
Cascade
Baby Moss
Mug 1 & 2 & 3
Mug 4 & 5
Paddenstoelenensemble
Verteller Vallei openbaart zich.
Vallei: Elke waterval is een Window-XP achtergrond en tegelijkertijd een oeroud ritueel, een huis voor algen, een eventuele beverglijbaan, een heuvel om over te stromen. Het komt in vele vormen; of het zich tot explosie of kabbeling uit, het water komt van boven en keert er na een vormvast ommetje weer terug. Het opstuivend schuim bepaalt de levensloop van vele levensvormen. 5 Muggen scharrelen wat bij elkaar. Icarusblauwtje en Bruinblauwtje hebben een overdaad aan ruimte tussen hun fladderende lichamen. BLUBBER doet een poging tot zelfacceptatie. De watervallen lijken elkaar in overtreffende trap te ontmoeten. De rest van de organismen trakteren elkaar op een schouwspel. Vinden gesprekken om de tijd aan elkaar te rijgen.
ACT 1 – Scène 1
BLUBBER doet haar intrede. Haar lichaam is van druipend mos gemaakt.
BLUBBER: Het zacht gesteente waaraan ik aangehaakt ben wil zich openbreken tot er krijtrotsen ontstaan, maar ik ben bang dat ik een grot word.
Stilte. Er klinkt het gekraak van loopbruggen. BLUBBER kijkt op, haar druppelen versneld.
BLUBBER: Ik hoop dat er geen monnik in me gaat wonen. Ik ben geen fan van mensenvoeten.
ACT 1 – Scène 2
Vlinderconversatie tussen Icarusblauwtje en Bruinblauwtje. Ze zitten op de lange zonnedauw (Drosera rotundifolia). Icarusblauwtje heeft drie stippen op de achtervleugel in één lijn die even ver van elkaar af liggen. Icarusblauwtje heeft een wortelvlek op de voorvleugel. Bruinblauwtje heeft geen wortelvlek. Bruinblauwtje heeft 3 stippen op de achtervleugel met een knik. De stippen staan niet even ver van elkaar.
Icarusblauwtje: Ik baar me grote zorgen over het gebrek aan bloemen. De enige die comfortabel genoeg zijn om op te zitten zijn deze madeliefjes bomvol bitterstoffen
Bruinblauwtje: Je zevert. We hebben misschien geen vitaminen, maar we kunnen tenminste op een madelief zitten. We moeten het gewoon doen met wat we hebben.
Icarusblauwtje: Dromen kan geen kwaad! Als het donker is en de krekels zingen, wens ik dat we vitaminen deelden onder de maan die als televisieschotel op ons neerdaalt.
Icarusblauwtje: Ik zag een keer een mens eentje de berg optillen.
Bruinblauwtje: Ik dacht dat er niemand op de berg woonde.
Icarusblauwtje: Misschien was het de monnik in die ene grot wel.
Bruinblauwtje: Wat moet een monnik met een televisieschotel?
Icarusblauwtje: Geen idee! Televisie kijken misschien?
Bruinblauwtje: Ja, dat snap ik ook wel. Ik dacht dat ze geen televisie mochten kijken.
Icarusblauwtje: Geen idee.
Bruinblauwtje: Wat ik in ieder geval wilde zeggen is; het is een kracht tevreden te zijn met wat we hebben. We moeten onszelf gespierd verklaren en de kronkellijn van bloemengeur volgen. Meer niet, Icarus.
Icarusblauwtje kijkt uit over de rivier.
Icarusblauwtje: Wist je dat deze rivier geen eigen bron heeft maar een verzameling van verschillende rivieren is?
Bruinblauwtje klappert met diens vleugels en reageert verder niet.
Icarusblauwtje: Ik mis Libelle. Ze scheurde onze stiltes altijd zo open.
Rivierschuim springt op over de rand van de waterkant. Bruinblauwtje kijkt bewegingsloos naar het water.
Bruinblauwtje: Libelle is een slang geworden en ze leeft zonder vleugels in het transparante water. Zelfs voor de bodem is haar lichaam te licht; ze is in eeuwige zweefvlucht met de vissen.
Stilte. Bruinblauwtje krabt aan diens franje met zwarte haren.
Icarusblauwtje: Ik begin trek te krijgen. Zullen we gaan vliegen?
Bruinblauwtje: Ja, ik heb zin in rottend suiker. Laten we gaan.
ACT 1 – Scène 3
Vallei: De Spraakwatervallen Waaierwaterval, Punchbowl en Cascade zijn elkaars tegenpolen, maar evenaren elkaar toch in hun watergedonder. Ze kennen elkaar al honderden jaren en ontmoeten elkaar in de rivier waarin ze uitmonden.
Waaierwaterval valt als een haardos met verschillende zich vertakkende strengen over gladde rotsstenen. Punchbowl dendert met een grote hoeveelheid water uit een ogenschijnlijk klein stroompje. Cascade stroomt snel en met veel water over verschillende niveaus van rotsblokken af.
Waaierwaterval: Het voelt zo fijn en zacht om geen kunstmatige cascade te zijn maar omgeven te worden door zacht gesteente waarin een holte zich staande houdt onder het langdurige gekletter. Alles wat artificieel is schijnt veel langer te leven of in één keer uit elkaar te vallen. Mijn holte is schaduwrijk en blijft groeien omdat ik stroom. Het is onduidelijk hoelang die wisselwerking zal blijven bestaan en dat maakt de kleine explosies tegen de heuvelkeien dragelijk.
Punchbowl: Hoe zou het voelen om zacht te zijn? Ik blijf maar met een rotvaart vallen in dit meer, deze emmer. Er is weinig tussenruimte of bochtbeweging. In de Vallei worden sommige soorten orchideeën en andere plantensoorten gezien als endemisch; ze sluimeren. Het lijkt me geweldig om te kunnen sluimeren, jezelf stilzwijgend te laten borrelen. Wist je dat hun wortels, voor hun, plotsklaps geplaatst zijn om de biodiversiteit te stimuleren? Ik vraag me af of ze zich thuis voelen.
Cascade: Je thuis voelen gebeurt door tijd. We begonnen allemaal als een klein of een groot stroompje. Ik zou wel rotsen willen etsen, door de tijd heen donderen, een grote druppel op mijn kin in een emmer laten tikken.
Punchbowl: Jouw emmer heeft daar de ruimte voor. Die van mij neemt niet eens een klein moment om zich in de bodem te verzitten.
5 Muggen waterschaatsen over Waaierwaterval heen. Ze wrijven hun nat geworden pootjes tegen elkaar aan.
Waaierwaterval: Wist je dat het meer ontstaat door de kinetische energie van het vallende water? Al die beweging mondt uit in deze trillende waterweg. Kon ik maar met een kam door het water gaan. Er zouden geen zonnespikkels meer bestaan; het meer zou rimpelloos zijn.
Cascade: Zonder rimpels zouden we niet stromen. Je kan niet wegnemen wat nodig is voor onze waterwegen.
Punchbowl kijkt naar de muggen.
Punchbowl: Weet je nog Mug 87, die mensenzonnebrand rook en verdronk in Cascade?
Waaierwaterval: Ja, ik herinner het me nog.
Cascade murmelt instemmend.
Punchbowl: Zouden ze onze stroom goed genoeg vinden als laatste rustplaats?
Stilte. Ongemakkelijk ontwijken ze elkaars blikken. Vallei verschijnt.
Vallei: De kleine, ronde cirkels in het water gevormd door gevallen bladeren lijken op kikkerogen. Het zijn de rimpels die ontstaan door dierenpootjes, zoals die van 5 Muggen. Als er een mug mist verdwijnt de buitenste cirkel zoals die bij de groeiring van een boomstam ontstaat. Met een ring minder blijven de rimpels alsnog bestaan; ze zijn vloeibaar, en worden zonder retina of bottenstelsel bijeengehouden. Ze lijken ook geen oogleden te hebben. Hun centra zijn altijd openstaande pupillen en ze kunnen niet anders dan naar de onderkant van de takken kijken.
Waaierwaterval: Als ik al het water was zou ik vleugels groeien om uit de Vallei te verdwijnen en de zee op te zoeken. Als ik zout zou zijn, zou ik warmte beter kunnen opnemen. Ik zou de bomen wel missen. Hun schaduwen lijken mijn rimpels weg te kunnen vagen.
Cascade: Wat zei ik nou? Zonder rimpels geen lichtspikkels op het meer en ze zijn deel van onze basis. Ze zijn een open mond die kraakt van de elektriciteit. Ik voel ze en het kietelt een beetje; dat vind ik prima. Het gestamp van mensenbenen daarentegen, vind ik dan weer wat minder. Ik kan me mateloos ergeren aan hun kleverige voeten in het meer waarin ik uitmondt.
Punchbowl: Als het bewolkt is zijn er nog steeds lichtspikkels die moeilijker te vangen zijn. Ik denk dat de vissen in mijn meer dat soms wel fijner vinden. Ze lijken zo stil te liggen als licht toeneemt.
Waaierwaterval: Als het bewolkt is zijn de takken meedogenloos. Iedereen verdwijnt in hun holtes, behalve in die van mij. Ik heb nog liever rimpels.
Stilte. Cascade kucht. Er schuift een grote rolwolk voorbij.
Vallei: Wie weet wat er in de koelte van het gedonder ronddwaalt?
ACT 2 – Scène 1
Spraakwatervallen Waaierwaterval en Punchbowl, zonder Cascade blijven hangen in de rivier. Hen is weggegaan omdat het gesprek te intiem werd en hen is avoidant-attached.
Vallei: Het water verzamelt zich als een groep mensenbenen, om zich dan met lichte voetstappen door de boomstronken het water in te laten vallen.
Waaierwaterval: Als het water stroomt verkalkt het pas weer tegen de rotswanden en de kalmte is als een mosbed dat niets opzuigt, maar het water langs diens flanken laat gaan.
Punchbowl: Ik wil me met mijn flanken door mosbochten wringen.
Waaierwaterval: Dat klinkt uitputtend. Niets voor mij.
Punchbowl: Ik wil opborrelen, spetteren tegen een eikenblad en mezelf weer geven aan de rivier.
Waaierwaterval: Je geeft jezelf al zoveel, je hoeft niet meer te doen dan je al doet. Tenzij er een genotsfactor is?
Punchbowl: Soms zou ik willen dat ik wortels had, zoals een boom. En dat ze open lagen boven de grond als de zenuwuiteinden van een tand. Misschien zou ik dan wel het bijtende van voetzolen kunnen voelen.
Waaierwaterval: Dus er is een genotsfactor, zoals ik al verwachtte. Je moet jezelf niet buiten jezelf wensen. Dat zorgt alleen maar voor teleurstelling.
Punchbowl: De glittering in ons water doet ook mee met ons schouwspel. Als ik haar aan probeer te raken voelt het alsof ik mezelf streel. Is dat niet wat waard?
Waaierwaterval: Ik weet dat ik zei dat ik een kam wil nemen en de rivier wil ontklitten, dat ik zei dat ik vleugels wil om naar de zee te vliegen, maar we weten allemaal dat dit slechts onschuldige dromen zijn. We weten allemaal wat er gebeurt als je deze dromen tot werkelijkheid wil maken. Of moet ik je herinneren aan wat er met Libelle gebeurde?
Punchbowl gooit een grote schuimbel uit haar monding.
Punchbowl: Het is nergens voor nodig om over Libelle te beginnen.
Waaierwaterval: Je weet dat ik het niet zo bedoelde. Ik wil je gewoon beschermen tegen een onaangenaam lot, Punchbowl.
Punchbowl: Dat weet ik ook wel. Een zachte nevel komt op. Soms voelt het alsof de manier waarop ik mijn dromen uit, niet overeenkomt met hoe jij ze uitdrukt. Dat betekent nog niet dat ik ze zal uitvoeren. Ik gooi mezelf keer op keer als een bungeejumper over mijn eigen reling. Jij glijdt. We zullen elkaar nooit vinden, maar laten we niet langer ronddraaien in deze rivier. Ik wil geen rotsblokken meer aan de randen van ons water.
Waaierwaterval: Ik wou dat ik armen had zodat ik je kon omhelzen.
Stilte. De zachte nevel toont een beginnende regenboog. Punchbowl laat kleine belletjes opborrelen.
Waaierwaterval: Hoe weet jij trouwens wat een bungeejumper is? Heb jij tegen al mijn adviezen in toch dat ene mensenkind van je puntige rotskant laten springen?
Punchbowl: Misschien. Misschien heb ik het wel op televisie gezien.
Waaierwaterval: Sinds wanneer is er een televisie in de Vallei?
Punchbowl: Sinds de monnik er een naar de grot heeft gesleept. Stilte. Hij heeft ook een schotel meegenomen. Hij kijkt heel vaak Egyptische soap opera’s. Ik vorm mezelf tot druipgrotdruppel en kijk soms een stukje mee.
Waaierwaterval: Om niet nog een rotsblok aan onze randen toe te voegen zal ik mezelf weerhouden hier iets over te zeggen. Stroom zacht, Punchbowl.
Punchbowl: Stroom zacht, Waaier.
Vallei: De rivier spuugt grote bellen uit aan het einde van de meren die als trappen op de heuvel liggen, het speeksel van het ecosysteem.
Stilte. Gefladder van de flinterdunne vleugels van een libelle.
PAUZE