Deel 2
Ze waggelde rustig tussen de hoopjes vastgekleefde spinnenwebben van de trilspinnen, op zoek naar een verdwaald pissenbedpootje waar ze haar honger mee zou kunnen stillen. Plots voelde ze de mist tochttrekkend haar vleugelloze lichaam intreden. In vervreemdende, doch slome paniek begon ze met haar voorhoofd te graven. Haar achterste gedeelte stak een klein beetje uit de grond en het begon zachtjes te sissen. Plots voelde ze een snelle duw, waardoor ze in luttele seconden een paar meter dieper in de grond verdween. Met haar grote voelsprieten wist (de) glimworm dat ze tegen de plastic wand van het mycelium was geland. Met alle macht probeerde ze haar gekrulde lichaam omhoog te tillen, al haar energie in te zetten om van het harde omhulsel af te komen. Ze wrong en ze kronkelde tot ze bijna opbolde. Geleidelijk begonnen de kristalletjes net onder een van haar vele cellagen een felgroen licht te reflecteren. Vermoeid hief ze haar hoofd en lichaam op; ze zag dat door droge grond, een lange straal zonlicht recht op haar lichaam straalde. Dit was in de tien Grote Misten geen enkele keer voorgekomen. Haar lichaam begon te vibreren, het voelde als thuiskomen in een ouderlijk huis, voor haar een grasrijke bosrand, herkenbaar doch onaantastbaar. De achterkant van glimworm prikte een klein gat in het plastic omhulsel van het myceliumtasje waar ze op lag toen ze voor het eerst langdurig zonlicht proefde. Glimworm voelde in haar binnenste een verlangen om in het infuus te duiken, uit te vinden waar het gevoel van veiligheid vandaan kwam. Het gat begon uit te dijen en glimworm wrong zich door de opening tot ze werd omweven door de binnenste laag mycelium. Het voelde alsof ze aan het zwemmen was in een moederbuik zonder lichaam. Een onbevangenheid overviel haar en ze liet zich meegaan met de omhoog varende stroom van mineralen. Het plastic infuus was langzaam het glimwormgat aan het dichten, toen er een grote langdradige druppel in viel. Van de schrik sloot het mycelium het gat te snel, zonder de substantie er eerst uit te duwen. Voor hen het wist had hen al een groot scala aan alarmbellen het hele netwerk ingestuurd, die al gauw werden onderschept door de substantie. Het bleek N7907 te zijn die zich vanuit de stalen containers door de bodem omlaag had laten rollen. Hij was toegespitst op het ontmoeten van de glimworm en probeerde tegelijkertijd mycelium gerust te stellen door zo ver mogelijk van de randen te blijven als mogelijk, zodat hen wat tijd had om de interactie te verwerken en nieuwe signalen naar het netwerk te sturen. Toen het mycelium minder ontsteld was, duwde hij de glimworm met kloppende bewegingen verder in hen. De glimworm begon steeds feller groen te schijnen en haar lichaam als een ouderwetse zeegolf op en omlaag te verplaatsen. Tot ze op een gegeven moment een stroperige tik op haar rug voelde. Ze draaide zich om en nam N7907 waar. Zij leken elkaar te vinden in de warme baan die als een wildwaterbaan met onvindbare tred bleef vloeien. In een draaiende en kolkende massa van isotopen, sporen, wormeieren en een werveling van groen licht, mineralen en blauwpaarse radioactiviteit ontplofte er een deel van het infuus. Recht de lucht in geschoten, dezelfde weg als de lichtstraal was gekomen vloog er een kleine ronde emulsie door de mistige lucht. Het opgebolde organisme rolde over de grond tot het tegen een stam tot stilstand kwam. De Mist bleef woekeren. Vijfenveertig dagen gingen voorbij tot het gele ei zwak begon op te lichten. Langzaam kwamen de organismen uit hun slaap en begonnen ze wederom te krioelen over en onder de post-steppe. Een horizontale scheur verscheen kriskras over het belvormig ei. Het topje van de lange, kronkelige ledemaat verscheen net uit de bovenkant van een inham. Het was een groengelige larve-arm. Al gauw volgden de andere delen van het lichaam. Een netwerk van bedrading als torso met een translucide omhulsel van uranium rees uit de scherven van het ei. Het neongele zwamgezicht hief zich op naar het blauwgrijze wolkendek. Een container donderde in de verte als een kraamkamer. Een priemende straal zonlicht verlichtte het wezen dat zich wankelend door het landschap bewoog. Alle insecten maakten ruimte voor hun wormbenen. Niri nam een diepe haal fosfor en bewoog zich naar een kakkerlak toe. Met een tedere voorzichtigheid aaide hen deze, waarna hen het diertje zachtjes op diens tong legde. Een stroom mineralen steeg naar hun gezicht; het werd oranje.
Geschreven door de laatste nauwe korfslak op Planeet Aarde (viable planet nr. 25015)