Voor het verleden verlicht werd

Chard van den Berg

In het hemelgewelf werden grijze wolken verdreven door de blauwe lucht. Over alle cafés van de binnenstad lag een vermoeid zonneschijnsel. De vroege avond van 6 juli 2020 brak aan. Jesse liep de bar in die hem het meest mistroostig leek. Tot zijn genoegen zag hij dat het barretje nog op zijn eerst gast moest wachten. Hij ging er naar binnen en keek om zich heen. Het verval tekende zich af in de betonrot van het plafond. Hoewel het in de minuten die erop volgden niet drukker werd, kwam er geen ober. Niettemin genoot hij van de stilte. Na een poosje knorde zijn maag. 

‘Ik heb eigenlijk wel honger’, mompelde Jesse in zichzelf.

Hij schrok toen de ober niet veel later op hem af kwam lopen. 

‘Eten kan als je de afwas doet. Mensen als jij vind je overal’, antwoordde hij. 

Jesse raakte verward door zijn rare antwoord alsmede zijn gekkige gezicht. Hij had een gezicht dat zich onttrok aan banale categorieën zoals: mooi en lelijk. Onorthodox interessant zou de lading het best gevat hebben. Jesse staarde naar de voortanden van de ober die door een paar milimeter tandvlees van elkaar waren gescheiden. Plotseling herhaalde het antwoord van de ober zich in Jesses hoofd, waarop zijn hersenen een antwoord bedachten. 

‘Op de arbeidsmarkt, in dit tranendal’, antwoordde Jesse. 

‘Kijk aan, eindelijk iemand die Vlaamse rockmuziek kan waarderen’, antwoordde hij.

‘Ik vind Gorki niet geweldig hoor, maar iedere Vlaming is toch bekend met Mia?’

Het gesprek viel dood. Jesse bekeek de ogen van de in een wit overhemd gehulde jongen. De zijne keken terug in de ogen van Jesse, die bedolven lagen onder zweetdruppels van de bouwplaats. Jesse verstijfde. 


‘Je wilde bestellen, niet? Zullen we tutoyeren of vousvoyeren?’, vroeg hij. 

‘Wat?’

‘Jij hebt zeker geen Frans gehad’, zei de ober spottend. 

‘Nee mijn schoolcarrière is kortstondig geweest. Ik heb de mavo niet afgemaakt.’

Het antwoord leidde tot een kortstondige, doch ongemakkelijke stilte. 

‘En jij? Studeer jij?’

‘Frans en sociologie.’

‘Wat is dat?’

De ober lichtte vol enthousiasme sociologische constructen toe. Hij redeneerde dat een wereld waarin men verlost is van contact met elkaar, een zuiverdere wereld zou zijn. De idyllische fantasie van de andere persoon als ontsnapping aan jezelf maakt het leven een stuk dragelijker. De ontmoeting maakt gehakt van deze idylle en schept vooroordelen ten opzichte van de ander en wrok bij jezelf. De afwezigheid van een ander kan nooit zo teleurstellend zijn als zijn aanwezigheid. Jesse begreep weinig van deze sociologische stellingen. Hij raakte gefascineerd door het bewegen van de scheve onderlip van de ober. Zijn vlezige onderste mondrand maakte kleine schokbeweginkjes bij het spreken. 

‘Maar jij wilde wat eten toch?’, vroeg de ober nadat hij doorhad dat zijn gesprekspartner aan het dagromen was. 

‘Zeker.’

Hij bestelde een pasta met kip. 

‘Weet je zeker dat je niet de vegetarische variant wilt?’

De ober keek fel in Jesses ogen. Jesse voelde dat de ober het type was dat dermate geloofde in zijn gelijk, dat tolerantie voor andere levenswijzen hem vreemd voorkwam. Hij was zich ervan bewust dat hij zwakker was en boog voor de ober.

‘Doe dan maar een veggie pasta carbonara.’

Tevreden knikte de ober naar Jesse, waarna hij naar de keuken ging. Een minuut of dertig later werd de pasta geserveerd. Jesse vond hem weinig smaakvol en de room overheersen. 

‘Was het lekker?’ vroeg de ober nadat Jesse was uitgegeten. 

‘Ja hoor’, zei Jesse. ‘Kan ik betalen trouwens?’

‘Zeker.’

Plotseling schrok hij. Met zijn handen doorzocht hij zijn broekzakken. Succes had hij niet. 

‘Kut, ik heb mijn portemonnee achtergelaten op de werkplaats.’

‘Dat wordt afwassen’, zei hij vriendelijk glimlachend. 

‘Moet je niet eerst praten met de baas?’

‘Daar spreek je mee’, zei hij met een almaar groter wordende lach. ‘Nou ja feitelijk gezien maakt mijn moeder de dienst uit, maar in de vakanties is het aan mij.’

Jesses aandachtspanne stopte bij het horen van het woord moeder. Hij had het lange tijd niet gehoord en kon zich de zijne amper herinneren. Ze was als een vaag silhouet waarvan hij wist dat het bestond, maar dat naarmate de jaren verstreken steeds meer aan tastbaarheid verloor. Hij was bang dat zijn herinnering aan haar gezicht, toen ze hem betraand uitzwaaide en achterliet bij zijn grootouders, verloren zou gaan. Hij was bang haar te verliezen en daarmee een fundamenteel gedeelte van zichzelf. 

Het restaurant was inmiddels gesloten toen het tweetal achter de afwasbak stond. Jesse had de ober bijgepraat over zijn moeder. 

‘Moeder. Een woord met zoveel definities’, zei hij. ‘Zoveel interpretaties en zoveel verdriet.’

Jesse voelde zich ongemakkelijk bij alles wat hij zei. Bang om iets te zeggen dat Jonathan als stom zou beschouwen knikte hij en hield hij zijn mond. 

‘Je hoeft je niet ongemakkelijk te voelen hoor. Wees jezelf.’

‘Maar anders vind je me te dom. Jij weet alles zo goed, doet twee studies, en ik, ik ben maar een simpele bouwvakker.’

De ober legde zijn handpalmen rond de weerszijden van Jesses hoofd, waarna hij zijn lippen op Jesses voorhoofd drukte. 

‘De puurste vorm van liefde is medelijden’, zei Jonathan toen hij zijn lippen terugtrok.

Overmand door de plotselinge zoen schoten er door Jesses bewustzijn veel emoties die, juist vanwege de hoeveelheid, niet vatbaar voor begrip, noch ordening waren. Niet veel later vloeide een traan over zijn rechterwang. Hij zag zijn moeder in de ober. Zijn moeder in het lichaam van een man.

Ze wasten bordjes, vorken, messen en lepels. De avond toonde aan dat niet alleen het bestek toe was aan een spoelbeurt. 

‘Wat is je naam eigenlijk?’, vroeg Jesse toen ze buiten stonden. 

‘Jonathan’, zei de ober. ‘En de jouwe?’

‘Jesse.’

‘Zelfs je naam is mooi’, zei hij

Hand in hand liepen ze de nacht in tot het ergens ochtend zou worden, ooit.