het is tijd voor een lenteschoonmaak.
(ik ben bang dat ik nooit schoon geraak)

met zeepsop spoel ik de sterrensoep
in het doucheputje. je vonken hebben
zo vaak op me gedanst dat ik dacht dat ik
zou verbranden. littekens vallen niet af
te wassen, hoe meer je schrobt hoe meer
ze opvallen, hoe meer ik mijn huid met heet
water beschadig hoe meer de gedachte me
plaagt zoals muggen in augustus. in
september zoemde je nog rond mij en ik
sloeg jou pas tot moes toen ik de bulten zag:
jeukend groot en rood zoals jouw wangen, ik
kon niets anders dan jou kussen. in april pas
zal ik je opgedroogd lijkje met mijn opgedroogd
bloed in je opgedroogd maagje van mijn borst
verwijderen. ik heb jouw dood met trots gedragen,
als de medaille die niemand krijgt bij herstel.
in mei fluiten de vogels en zal ik mezelf vinden,
uitvergroot, in duizenden bubbels die uit elkaar
spatten zoals het knetteren van je elektriciteit,
al ben ik niet meer bang van natte handen.
ik douche elke ochtend en de lente
raakt me teder aan.
zeepbel per zeepbel, zonnestraal per zonnestraal,
maakt ze me weer schoon.