oh en plots vallen de sterren als appels tegen de gitzwarte ondergrond
we staan op een kerstbalgrote wereldbol aan het plafond gehangen
alles wat ooit thuis is geweest, is weg, niemand knipt het licht meer aan
slaapt het kind onder ons dan is dat omdat er ergens nog een weerschijn is
het groeit zijn eigen voeten vanonder het deken, we doorzoeken onze broekzakken
naar iets dat ons los kan snijden, er kan niet worden gewacht
want het wil niet wachten, haast is de nauwe rotswand het uitglijden
de kreet in een vallei de doffe knal het uitbloeden, trek de knieën
tot tegen de borst blijf klein onder ons, onder je deken
het gaat hondenjarensnel tot het leven op je gezicht geschreven staat
pas dan zie je je ouders voor het eerst, pas dan vind je de weerschijn in de maan