twee uitgeholde boomstammen verwijlen in een modderplas
het overregend loofbos, er op blote voet lopen maakt van je zool
een eierschaal, kijk: het bestaan prikt terug
ik wring mos uit als een vuil keukenvod en drink water dat voor dagen dorst lest
bladeren dragen hun verdriet net zolang tot het hen gevoed heeft hun nerven vol
tot uiteindelijk niet meer, kijk: eronder een hyacint die tot dan in een droge schaduw stond
er hangen bloedzuigers aan mijn kuiten ik brand ze met lucifers een voor een af
kennelijk zien zij nog leven in mij, je zou er hoop van krijgen, kijk: ik leg een bosweg
in mijn eerlijk bestaan en laat er ook de wandelaars op die het niet eens met me zijn
tussen de tijd die ons zoekt vinden we elkaar als gezelschap genoeg
wanneer de ander weggaat in het schemerdonker, pas dan begint de nacht