Heet iemand papa wanneer hij tijdens je leven meer vader geweest is? Ik vroeg het me af terwijl hij op de bank zat. Mijn billen zaten op diezelfde bank, zo’n twintig centimeter verwijderd van de zijne. We keken naar een documentaire over queerproblematiek in Hongarije. Op de tafel lag een brief van BNNVARA, hij was 45 jaar lid.
‘Heel lang geleden hadden ze goede documentaires over Zuid-Amerika, over Castro en het communisme. Toen kwam Boudewijn Büch, dat was tot daar aan toe. Maar moet je nou eens zien, vroeger was er al niets op televisie, nu is er nog minder.’
Ik begreep de zin niet; niets is niks, dus hoe bestond er dan minder? Ik stelde vast dat mijn vader in zijn vorige leven poëet geweest was. Of, een filosoof, dat wist ik niet precies.
‘Waarom zeg je het lidmaatschap dan niet op?’
‘Dat zou alles wel heel absoluut maken, niet waar?’
‘Misschien, maar wat vind je er nu zo slecht aan?’ vroeg ik. ‘Het is toch erg dat die mensen daar in elkaar worden geslagen?’
‘Erg, erg,’ zei hij nonchalant. ‘We kunnen met iedereen wel medelijden hebben, mensen in de derde wereld hebben het pas zwaar. Denk aan je biologische ouders.’
Wittgenstein beweerde dat elk woord een associatie, een beeld oproept, maar bij ‘ouders’ zag ik niets voor me. Ik wist niet wie mijn ouders waren, had ze nooit gezien of gesproken. Dus dacht ik aan mensen in de ghetto’s van Lagos die ik weleens op televisie gezien had. Er waren ruim drie miljoen mensen in Lagos die oud genoeg waren om mijn ouders te zijn. Drie miljoen potentiële papa’s en mama’s, ik had een binnenpretje.
Nadat de laatste scène van de documentaire vertoond werd, verscheen een reclame op het scherm.
‘Wat is dat toch? Dat canal parade?’ vroeg hij.
‘Dat is die botenoptocht, in Amsterdam.’
‘Dat is toch de gay pride? En trouwens, waarom sta jij er nu niet?’
Ik vroeg me af of mijn vader te langzaam gelopen had voor de wereld of dat de wereld te snel liep voor hem.
Die avond aten we spinazie met een gepocheerd ei. Met trillende handen schepte hij voor zichzelf op, niet veel later vulde hij mijn bord.
‘Dat hoeft echt niet,’ zei ik. ‘Ik kan inmiddels zelf wel inschatten hoeveel genoeg is.’
‘Hoe volwassen, meer volwassen dan ik, je ook mag worden, mijn zoon blijf je,’ zei hij met een zekere trots in zijn ogen. ‘Voor altijd.’
Hij stak zijn hand uit en rekte zijn vingers. Ik moest glimlachen, wist niet wat me overkwam en voelde een sensatie door mijn lichaam gutsen. Mijn vader en ik hadden 36 jaar nodig gehad om kennis te maken. Misschien dat hij nu, nu hij de leeftijd van een grootvader had, papa zou kunnen worden. Ik drukte mijn hand tegen zijn handpalm, waarna mijn vingers landden in de ruimtes die de zijne van elkaar scheidden.
Ik besefte dat mijn vader mijn enige nog overgebleven familielid was en ik het zijne. Misschien was hij werkelijk op me gesteld, misschien was hij bang het laatste stukje familie te verliezen dat voorkwam dat hij alleen was.
‘Rina… Je moeder zou zo trots op je geweest zijn.’
‘Denk je?’
‘Ik weet het zeker.’
Wat een lul, waarom zegt hij het niet, waarom zegt hij niet dat híj trots op me is, dacht ik. Mamma was altijd trots op me, zelfs toen ik ervoor uitkwam, maar was hij trots op me? De vraag danste door mijn hoofd, mijn brein stond op het punt om mijn stembanden zo aan te sturen dat ze de lucht zouden vullen met die vraag. Mijn lippen bleven echter bij elkaar.
Hij staarde naar een familiefoto, gemaakt in San Diego 1995, bij de Cornodadobrug. Mijn moeder stond aan de linkerkant, ik in het midden terwijl mijn vader zijn hand op mijn kruin gelegd had. De fotograaf had hem dat geïnstrueerd.
‘Wil jij eigenlijk geen kinderen? Het zou toch mooi zijn als de familie wordt uitgebreid?’ vroeg hij. ‘Vanwege jouw, nou ja…. Jouw soort kan geen kinderen krijgen, dus je zou toch adoptie kunnen overwegen?’
Ik schrok van de uitspraak en zweeg. Die uitspraak, jouw soort, die twee woorden herinnerden me ineens aan alles dat voorkomen had dat mijn vader en ik ooit vrienden waren geworden.
‘Vader,’ vroeg ik. ‘Is het je ooit opgevallen dat ik je nooit papa heb genoemd?’