nu ik ben weggegaan en de wonden lik van gisteren, nu de nacht
twee pupillen in mijn ogen heeft geboord die me het zicht ontnemen, nu mij gezegd
wordt dat de dagen zullen beteren – natuurlijk doen ze dat niet – nu pas dan
dweil ik onder een kraan die druppels gestolde tranen bloedt,
op een dorpel zal ik zitten later, in een verschrompelde Victoriaanse badkuiphuid
met niets dat voor me ligt, weinig meer achter me, mijn oogleden losgesneden
dat mijn uiteindelijke slaap niet als een verassing komt, ik zal geleerd hebben de tijd
niet voor waar te nemen, al leef ik nu nog tussen ademhalingen in, boen ik: lessen
die pas tot je door dringen nadat je ze snoeihard tegen het lijf bent gelopen
hoe jezelf daarvoor dan waarschuwen?
ik probeer mijn spiegelbeeld te besluipen het is me nog nooit gelukt