Nachtkruipen – gebed

Lelie Danesh

Ik denk toch echt dat hij de tranen eruit slaat. Ik zie hem ‘s ochtends kolen hoesten en een paard op z’n rug dragen tot de dag wegtrekt. Ik kan het niet beter maken dan dat. Ik heb zelf alleen nog deze grommende lach zonder tanden. Ik verloor ze gister. 

Ze staat voor het raam, wast haar handen tot de huid verslijt, pelt en rauw trekt. Haar woorden razen. Ze staart de verte in, haar ogen gesplitst en benauwd. Haar mouwen raken het water van de kraan en vervagen naar het donker. Ze laat haar blik niet dalen. 

Ze staan steeds voor hun deuren tussen die bakstenen en schoenen. Straks zal het weer gebeuren. 

Ze stopt de kraan en ziet haar doorweekte mouwen. Ze plakken, kleven zwaar aan haar armen. 

En het ruikt hier altijd naar schoenlak. Nu ruikt het ook nog eens naar natte mouw.

Ze houdt haar armen gehesen in de lucht en gaat aan tafel zitten. Haar blik daalt, staat stil bij een punt, haar wenkbrauwen geklemd met zorg.

Straks dimt het licht, dan zullen ze gezamenlijk beginnen te lachen. Maar voor hen is dat het gebed gemaakt voor late nachten. Het is de enige manier om te vergeten, anders sla je de tranen er weer uit. 

Ze loopt gehaast naar haar dichte voordeur en drukt haar oor erop. Het gelach begint, als een zacht gefluister, deinzend tegen de deur, dan steeds harder, het botst, krioelt, oorverdovend wordt er gelachen. Ze legt haar natte handen over haar oren heen. Het huis begint te trillen. De stoelen en de tafel in de kamer rammelen. Ze begint mee te beven met de kamer. Het gelach van buiten houdt aan. Dan, stopt het. We horen de deuren buiten weer dicht slaan. 

Ze loopt terug naar de tafel, inmiddels is haar huis met de nacht beladen. Ze steekt een kaarsje aan en gaat er tegenover zitten, haar blik daalt weer, vast op het lichtpunt voor haar. Ze gaat met haar aarzelende wijsvinger richting de vlam, beweegt hem door het vuur, rechts naar links, links naar rechts. Er wordt aan de deur geklopt. Ze schudt zich weg van de vlam, de verte in en staat op. 

Leg die neer voor je binnenkomt.

Ze houdt de deur geopend, haar zoon draagt een paard op zijn rug. Hij legt het neer voor de deur, doet zijn schoenen uit, legt ze op de mat buiten. Kom binnen. Rug voorovergebogen, dat is haast permanent, nek steekt uit. 

Ik weet wat je denkt ja. Je denkt altijd hetzelfde. Dan blijf je me zo aankijken. 

Hij houdt zijn glimlach in, legt zijn handen over zijn mond, iets kruipt omhoog. Zijn hoest klapt op tafel, zwarte kolen vallen uit zijn mond en een zwarte stoffige aslaag daalt in de kamer. 

Tot ik een nieuw gebed voor je heb gevonden. Dan zal je geen gewicht meer hoeven dragen.

Hij glimlacht, voelt zijn hoest van onder de keel, houdt zijn handen over zijn mond en slikt de hoest weer in. Ze zal hem blijven aankijken. Ze zal denken over hetzelfde als altijd. Zo zullen ze blijven zitten en buiten zal het paard wachten met een lach, zodra de zon zich weer hoog ophijst. 

Bijbehorende soundscape door Pepijn Rözer.