Het zoveelste middelmatige werkje.doc

Chard van den Berg

Ik startte mijn telefoon op en haatte mezelf. Zonder er over na te denken belandde mijn wijsvinger op een roze icoontje; instagram was sterk, misschien wel sterker dan ik gewild had toen ik de app downloadde. Ik ging door de profielen, zag verhalen van jongens gehuld in flitsende blousjes met diepe v-halzen die hun borsthaar onthulden, ik zag meisjes met enorme discopruiken korte rokjes dragen, ze dansten terwijl ze de letters YMCA schreeuwden. Ik vermoedde dat alcohol ze toondoofheid bezorgd had. 

Ik keek om me heen, inspecteerde de omgeving die me heel bekend was, die ik inmiddels kon dromen. Een lampje brandde zachtjes op mijn bureautafel, waardoor ik mijn gezelschap goed zag. Vanavond zou mijn kamergenoot geen honger krijgen, zeven vliegjes en andere insecten, waarvan ik de naam niet kende, zaten in zijn web.

Ik staarde naar mijn computer, waar ik vanavond al een uur of zes naar gestaard had en herlas de documentnaam het zoveelste middelmatige werkje.doc. Afgezien van die titel stond er nog geen woord op papier. Over het algemeen worden de beste teksten niet geschreven. 

Ik kreeg het gevoel dat mijn brein langzaam uitdroogde, verging, zoals de kleigronden in het noorden wanneer ze snakken naar regen, naar water. Ik zette een fles met daarin doorzichtig vloeistof tegen mijn lippen. De fles kwam uit Rusland. Niet veel later voelde ik een branderig gevoel in mijn keel, dat afdaalde en uiteindelijk verdween. Wodka was een uitstekend geneesmiddel voor de grootste kwaal; jezelf. In mijn hoofd voerde ik een intensieve discussie over de vraag of woorden zin hebben. Of woorden ooit volledig in staat zijn de lading te dekken van een handeling, een gedachte. Ondertussen raakte mijn tijdsbesef verloren, ik raakte in een heel andere dimensie van de werkelijkheid. Een dimensie die het hele lichaam uitschakelt, behalve het brein. Ik leefde in mijn brein. Dat heb je soms. Mijn uitstapje werd onderbroken door het gerinkel van de telefoon. Ik liet hem rinkelen, voor een seconde of tien.

‘Ja, Joost,’ zei ik.

‘Het feestje is echt lit man, je moet komen,’ zei hij.

‘Nee dankje, ik ben druk,’ antwoordde ik. 

‘Waarmee?’ vroeg hij. 

Ik haalde een velletje A4-papier uit mijn bureaulade, maakt er een propje van en bracht het bij de microfoon. 

‘Krijg nou wat, de verbinding wordt slecht. Hoor je mij?’

‘Ja, nee, nou ja soort van. Ik versta je, maar ik hoor geruis op de achtergrond.’

‘Wat zei je?’ schreeuwde ik terwijl ik het propje papier steeds harder bewoog. 

‘Ik versta je, maar ik hoor geruis.’

Ik beëindigde het gesprek en bekeek mijn document. Een uur lang bullshit en nadenken over dingen die zo groot zijn dat ze in geschreven of gesproken woorden klein en onnozel klinken, had me geen letter verder gebracht. Ik legde mijn hoofd in mijn handpalmen.

Voor ik het wist ging de telefoon opnieuw. Mag een schrijver nu nooit eens rustig geconfronteerd worden met zijn gebrek aan creativiteit? Weer die Joost, dacht ik terwijl ik mijn telefoon uit wilde zetten. Ik keek naar mijn scherm en zag de naam van Julia verschijnen. Angst beval me op te nemen, moed beval het te negeren. Ik nam op.

‘Hoi Julia.’

‘Schat, waar blijf je?’ vroeg ze. ‘Je had beloofd om te komen, ik word maar één keer achttien. Iedereen staat hier te tongen en ik sta er maar een beetje bij. Weet je hoe erg dat is?’

‘Ja uuhm sorry…’ antwoordde ik. ‘Maar ik heb covid, ik heb uuhm vanmiddag een testje genomen, gelijk positief.’

‘Oh’, zei ze.

‘Ja.’

‘Oké,  dan spreek ik je later,’ antwoordde ze. 

‘Doe vooral waar je zin in hebt vanavond,’ antwoordde ik bemoedigend.  

Zuchtend beëindigde ik het gesprek. Ik realiseerde me dat ik anderhalf maand terug ook al covid gehad had, misschien had ze weinig verstand van covid, misschien had ze ondanks anderhalf jaar relatie weinig verstand van mij. Mijn scherm begon vol te staan met snapchatmeldingen. Ik voelde mijn handen jeuken, als gestuurd door iets dat groter, dat sterker was dan ik, bewoog mijn wijsvinger, waarna het landde op een spookje met een gele achtergrond. Ik zag mensen in panteroutfits huppelen op Take on me en meer foute muziek met kenmerkende synthesizer. Mijn hart miste een slag bij het zien van een video waarop iemand 360 graden draaide en zo de menigte in beeld bracht. Ik stopte, zoomde in, nogmaals en opnieuw. Ik controleerde of mijn ogen me de werkelijkheid voorschotelden, dat deden ze. Julia stond te tongen met Joost. Ik zag mezelf woedend worden, met mijn vuist op de tafel slaan. Niets van dit alles gebeurde. In plaats daarvan bleef ik zitten achter mijn bureau en voelde net zoveel als tien minuten terug. Verbijsterd kwam ik tot de conclusie dat ik een leven leidde dat niet het mijne was, mijn leven niet kon zijn. 

Ik ging terug naar mijn bureau, begon aan een tekst waarvan ik wist dat het eindresultaat me niet helemaal tevreden zou stemmen en typte de letters: ik startte mijn telefoon op en haatte mezelf.