Laura’s haar glansde terwijl de discolamp aan het plafond en de harde muziek uit de boxen van zich lieten weten. Ze sloeg haar arm stevig om de mijne, de greep was naarmate de tijd vorderde steeds steviger geworden. Nu, bij binnenkomst, ging het knellen. 

‘Kunnen we eerst naar de bar gaan? Ik wil heel even iets drinken,’ zei ze in het Engels. 

‘Wat wil je?’

‘Een fanta zou wel lekker zijn, het is hier heet.’

‘Weet je zeker dat je geen biertje wilt? Werkt ook verfrissend,’ antwoordde terwijl ik probeerde mijn Nederlandse accent zoveel mogelijk te verbergen.

‘Nee, je weet toch dat ik niet drink?’ zei ze glimlachend.

‘Doe het dan voor mij,’ zei ik met samengevouwde handen. 

‘Ik doe al genoeg voor je.’

Haar subtiele, doch merkbare geprikkeldheid maakte een einde aan de onderhoudende toon van het gesprek. Ietwat teleurgesteld liep ik naar de bar, bestelde twee biertjes en een fanta. De eerste dronk ik in een teug tot op de bodem leeg. Ik wilde met mijn biertje en de fanta richting Laura lopen, ware het niet dat een studiegenoot van me, me op m’n rechterschouder tikte en een arm om me heen sloeg. 

‘Hé maat, waar was je?’

Zijn naar alcohol ruikende adem tintelde over mijn hoofdhuid en drong door tot mijn neusgaten. Zijn wiebelende enkels en zijn kakelende stem waren te meer aanwijzingen voor dronkenschap. 

‘Gedoe met het vrouwtje,’ zei ik lachend. 

‘Is ze hier? Krijgen we haar nu eens eindelijk te zien.’

‘Nee, nee. Ze had het druk.’

Hoewel ik walgde van mijn kleinerende toon was het de taal die door jongens gesproken werd. 

Mijn studiegenoot leidde me naar de andere studiegenoten die gekomen waren. Bewust of onbewust, ik verloor Laura uit het oog. Misschien heb ik haar nooit gezien. Althans, niet echt. Even draaide ik me om en zag dat het fantaflesje van de bar weggehaald was. Ze zal in elk geval niet omkomen van de dorst, dacht ik. 

Dansend met mijn studiegenoten op de harde beats gingen de minuten voorbij. Ik voelde Laura’s ogen in mijn nek branden, ook al had ik geen idee waar ze uithing. Haar aanwezigheid voelde ik altijd, ongeacht de afstand die tussen ons zat. Misschien zocht ze me, misschien niet. Ik had het meest vrede met de laatste gedachte, ik danste de verantwoordelijkheid van me af. Voor even verlost van die greep. Zonder het te weten voelde ik enkele minuten later dezelfde stevige arm die de mijne eerder die avond beetpakte. 

‘Is je vriendin toch gekomen?’ vroeg mijn studiegenoot plotseling. 

Ik keek naast me en zag de beeldige verschijning die Laura heette. Een aantal seconden staarde ik naar haar gezicht, alsof ik het zo op het eerste oog eenvoudige antwoord op de vraag moest zoeken op haar lippen. Haar wonderschone lippen, die op dat moment door waterverf ingekleurd leken te zijn. 

‘Ja,’ zei ik enigszins vertwijfeld. 

‘Waarom heb je haar nooit eerder meegenomen? We weten niets over haar. Hoe heet ze überhaupt?’

‘Tja, uuhm.’

Alle ogen waren binnen mum van tijd gericht op Laura. Mijn studiegenoten kwamen op de proppen met tal van vragen waarvan de inhoud onhoorbaar was. Ik hoorde alleen de luide muziek, verstond niks. Laat staan dat Laura dat wel kon. Haar huid werd wit, witter dan normaal. In die paar seconden moet ze te weten zijn gekomen wat het betekent om niets te kunnen verstaan, niet te kunnen deelnemen. Niet te bestaan. 

Toen er een populair liefdesliedje door de zaal klonk, verloor iedereen snel zijn aandacht voor Laura. Alleen ik bekeek haar nog. Ik staarde naar haar bruine, achter haar lokken verscholen ogen. Ze staarde in de mijne. Ik hoopte dat er trots in terug te lezen was, in de hare zag ik onverschilligheid. Zwijgend, uit een soort plichtsbesef, sloeg ik mijn arm om haar nek, we zetten passen die wat weghadden van dansbewegingen en probeerden het ritme te volgen van de trage melodie. Al gauw voelde ik dat mijn trillende knieën andere plannen hadden. Het kostte moeite om mijn evenwicht te bewaren, de alcohol te bedwingen. 

De brug van het liedje naderde, iedereen verzamelde zich in het midden van de zaal. De tekst: zelfs je naam is mooi, mooier dan die van iedereen die dezelfde naam heeft werd zo luid gezongen dat het voelde alsof mijn oorschelp een stoot te verduren kregen. Iedereen zong, behalve Laura. Zij hield haar lippen stijf op elkaar. Een liedje van Hazes lokte zowel bij mijn studiegenoten als bij Laura exact dezelfde reactie uit. Ondanks dat ik een arm om haar heen geslagen had, we samen waren, had ze aan mij niet genoeg om haar eenzaamheid te temmen. 

‘Ik moet heel even mijn vriend opzoeken,’ zei ik terwijl ik me van haar los probeerde te maken. 

‘Over wie heb je het? Je vertelt me nooit iets over je vrienden,’ antwoordde ze. 

Ik deed net alsof ik het niet gehoord had, liep weg om te verdwijnen in de menigte. Ik keek niet om. Zij moest zichzelf in de mensenmassa zien te vermaken met een flesje fanta. Dat kon ik niet, daar had ik minstens nog eens zes biertjes voor nodig. 

De minuten die erop volgden staan me amper voor de geest; alcohol kwetst niet alleen de concentratie, maar ook het geheugen, de liefde. 

Door het geronk van de oude Volvomotor heen hoorde ik een uur of drie later ik een Frans liedje op de achtergrond spelen. Ik verstond er niets van, maar hoorde de naam Aïcha regelmatig terugkomen. Ik merkte dat ik op de rechterstoel van de auto zat. 

‘Waarom zit je achter het stuur in mijn auto?’ vroeg ik. 

‘Oh, je bent weer wakker. Wilde je in je huidige toestand dan gaan rijden? Wat zes biertjes wel niet kunnen doen met een mens,’ antwoordde ze. 

Ik keek naar mijn wijsvinger en zag hem dubbel, ze had gelijk. Ik bestudeerde mezelf in de autospeigel, er zat een afdruk van twee rode lippen op mijn wang. Van Laura konden ze niet zijn, haar lippenstift was veel lichter. Ik draaide mijn hoofd om en verwachtte haar lange, donkere lokken te zien. Ik stuitte op een hoofddoek. 

‘Hopelijk ben ik een beetje goed uit de verf gekomen bij hen die jij je vrienden noemt,’ zei ze cynisch. ‘Ik hoop dat je je niet te veel voor me hebt te hoeven schamen. Maar goed, zelfs zonder hoofddoek kan ik niet zijn waar je naar verlangt.’

Door mijn hoofdpijn drongen de woorden niet tot me door. De motor, de radio en haar stem werden een geheel waarvan ik de elementen niet meer kon onderscheiden. 

‘Ik heb hoofdpijn, kun je de radio misschien op een Nederlandse zender zetten?’ vroeg ik in het Engels. 

‘Non, ce n’est pas possible,’ antwoordde ze. ‘Dat is Frans voor nee, geen kans.’

‘Je weet toch dat ik geen Frans spreek?’ antwoordde ik. ‘Ik versta niks van dat gemurmel.’

‘Je weet toch ook dat ik geen Nederlands spreek? Voilà, dan weet je ook eens hoe het voelt, hoe het is om internationale student te zijn.’

Ik staarde naar de versnellingspook die ons van elkaar scheidde. Normaal gesproken was die ruimte betrekkelijk klein, hoogstens vijfentwintig centimeter schatte ik zo. Maar nu, nu ik dronken was, leek het alsof er kilometers tussen ons in zaten.