Sihaam staat op. Loopt naar haar zus.
Jawahir:
‘Sihaam! Kom, ik moet je iets vragen.’
Sihaam:
‘Jawa. Ik ben echt op. Laat mij niet opstaan voor niks.’
Jawahir is niet meer te vinden in de keuken. Sihaam spant haar ogen samen. Het aanrecht is leeg. Alle tasjes zijn weg.
Het balkon zwaait open. Intense wind, het gordijn wappert naar binnen. In plaats van naar het balkon te gaan, rent Sihaam de badkamer in. Deze is nog nat van de douchebuurt. Achter het douchegordijn is niemand.
Dan gaat ze richting de slaapkamers. Ook daar is niemand te zien.
Sihaam:
‘Ok, Jawa. Je hebt mij. Ik ben echt moe.’
Stap voor stap is ze weer in de woonkamer. Op de zitbank ligt nog de jas van Jawahir.
Sihaam:
‘Stop met je spelletjes!’
Sihaam loopt voorzichtig richting het balkon. De wind waait nog steeds naar binnen. Ze bereikt stap voor stap de deur. Ze haalt het gordijn uit haar gezicht en kijkt nu naar buiten, voordat ze de balkondeur opentrekt.
We horen en zien hoe druk markt buiten is. Mensen lopen door elkaar heen, verkopers schreeuwen om aandacht, en kinderen rennen achter hun ouders aan. Van deze afstand is iedereen zo klein, net een hoopje mieren.
Sihaam zoekt naar haar zusje met haar ogen. Maar dat is onmogelijk, en onrealistisch.
De moed zakt haar in de schoenen. Ze krijgt het warm, en moet een paar keer wrijven over haar nek.
Ze zoekt verkoeling. Voorzichtig duwt ze haar voeten over het randje heen. Haar hoofd hangt over de rand. Sihaam sluit haar ogen.
Ze is weg.
…