de restjes jou plakken nog aan mij
als slaap aan mijn wimpers ik ruik jou
aan mijn vingers je past mij als een trui
die ik nooit in de was gooi
(verliefdheid stinkt een beetje)

chemisch is ons zweet vermengd speekselbrouwsels
neuzen in elkaars oksels we schuilen voor een regen
die nooit zal komen 
die boven ons aan de horizon hangt

je doet je laagjes uit bij mij als ik je aanraak
rinkelen de kristallen in je zakken als een deurbel
de huizen die we zijn hebben schimmels in de douche
we wassen elkaar met de tong
om de beurten 
wolf en welp
jager en prooi

als ik eindelijk in jouw val stap
voel ik geen angst
boort je stem zich in mijn keel 
als een kogel
je huid warm
als de loop van een geweer

sensueel stroop ik jou, stroop jij mij
er is geen bloed
botten zijn eenzame dingen
clavicula’s magneten 
handen een berenklem
bekken in elkaar geklikt femora in elkaars verlengde
onze ribben het jachtveld
harten het slacht-

huis met de rinkelende deurbel
en het pingen van de microgolf
en de bloemen op de keukentafel
en het bed
waarin jij zegt dat je me liefhebt
wanneer je mij in je slaap dichter trekt