vuur likt de scheuren in de kussen van je wangstof
wortelt zich in mijn kraag als een asse berghut
wrijft houten profielen in de asymptome koollaken
die als een tedere crèmelaag tussen ons opkrult
zonder merg of vlees of ratelende vruchten
– drie natte aspergepijpen en een uitgeholde radijs –
die achter de horren roerige markten weven
schuifelt de vonk bedroefd de boulevard af
wijs mij elk projectiel dat buitenhuid wegbrandt
geef ieder nieuw persoon een oude naam
leg de tulpen naast de vaas gesneden:
de gepaste rust voor een teer verlies