we rennen in pyjama de trap af
hopend Hem beet te pakken
de wortel ligt als een gehavende soldaat
half-opgegeten op het bord
het suikerklontje gesmolten tot smerige smurrie
schaamte plakt aan onze blote voeten
onze reflectie in het keukenraam
kijkt ons indringend aan
steekt een tong naar ons uit
ogen groot en korstig in de ochtend
onze melksnorren als enige vorm van autoriteit
we zijn de uitverkorenen
plotten een nieuw plan uit in de tuin
dauwgedruppelde stokken in bevroren zand
jij van voor ik langs achter
in de nacht van zes december
wordt de geschiedenis herschreven
in het gelige licht van de nachtlampmaan
oefenen we gemene gezichtsuitdrukkingen
commanderen we een leger barbiepoppen
onder het Kabouter-Plopdekbed
ballen we onze vuisten, fluisteren we elkaar
oorlogsstrategieën in het oor
als verhaaltjes voor het slapengaan
we hebben maar één ding op ons verlanglijstje staan
uitgeknipt uit een reclamefolder, mama deed het op de post
zei dat Hij het ontvangen had
maar de clementines bleken mandarijnen te zijn
in onze knellende schoentjes vonden we enkel
een paardenhaar, een kanten zakdoek, een bon voor de Decathlon
kruimels
ergens tussen wachten en toeslaan
groeien en uitgroeien
is er iets mis gegaan
onze voeten piepen onder het laken vandaan
het bed te klein om ons beide te dragen
je verhuist naar de andere slaapkamer
bij de speelkist onder het dakraam
waar Hij soms rond december verschijnt
als de boeman die Hij geworden is