Als morgen niet om het hoekje is

Chard van den Berg

Het leven is altijd ergens anders en daardoor nooit hier, dacht Iwan. Hij keek uit het raam van zijn kamertje en zag een man en een vrouw hand in hand lopen. Hij vroeg zich af of ze hem zouden zien en oog hadden voor de omgeving. Of uitsluitend voor elkaar. Zijn vraag werd beantwoord toen de man zijn lippen op die van de vrouw drukte. Iwan trok de gordijnen dicht. Hij zat aan zijn bureau en wachtte. Al wist hij niet zo zeker waarop. 

Hij realiseerde zich dat zijn dag arm aan gebeurtenissen was geweest en besloot er eentje te kweken. Dagen die arm aan gebeurtenissen zijn, en dat al op je zevenentwintigste. De gedachte maakte hem neerslachtig. Zijn lichaam protesteerde luidkeels toen hij uit zijn rolstoel probeerde te stappen. Uiteindelijk besloot Iwan om zijn muziekcollectie in zijn rolstoel na te gaan. Iwan zocht naar een plaat van Bob Dylan. Dingen zijn vergankelijk, het leven dus ook, dacht Iwan. Wat is een leven zonder dingen? Dit hersenspinsel kwam tot stand bij het luisteren van een nummer dat hij beter kende in de uitvoering van Guns ‘N Roses. 

Inmiddels was de avond gevallen. Op de televisie werd de zoveelste herhaling van een oude, nationalistische vechtfilm uitgezonden. Zijn oogleden trokken samen toen hij de afstandsbediening vastpakte om het volume te verhogen. Het leven, of het gebrek eraan, had hem beroofd van smaak. En toch, toch hield Iwan van dit soort massamedia; de televisie, de muziek en film. Waar het leven hem verraden had bleken de massamedia een stuk trouwer van aard. De platenspeler speelde altijd dezelfde muziek en de televisie zond telkens dezelfde films uit. Verandering, dat was ontrouw. De foto van Celine naast de televisie trok zijn aandacht, waarna hij moeizaam zijn vingertop langs zijn onderooglid streek. 

Nadat alle Noord-Vietnamezen op het scherm de dood vonden door Amerikaanse kogels, verscheen een romantische film. Hij schrok en zette de televisie af. Waarom zou je getuige willen zijn van een leven dat ver buiten handbereik ligt? Iwan keek nog eens naar het mooie, met hemelsblauwe ogen bezaaide gezicht van Celine en verstijfde. Iwan was verbaasd dat de spieren die zijn piemel aandreven nog niet hun functie hadden verloren. Langzaam bewoog hij zijn rechterarm en probeerde zijn handpalm rondom zijn piemel te leggen. Hij verlangde ernaar om nog een keer af te trekken, het laatste wezenlijke genot dat zijn lichaam hem nog niet ontnomen had. Zijn arm kwam niet voorbij zijn heup. Hij voelde een onweerstaanbare drang om te huilen, zichzelf de dood in te snikken, maar zelfs dit verzoek werd niet gehonoreerd. Iwans lichaam gunde hem geen mooie dood. Diep van binnen hoopte Iwan dat dit niet het leven was dat hij verdiende, dat hij in een parallel universum een leven leidde waarin hij een gewone zevenentwintigjarige jongen was, bevrijd van zijn rolstoel. Een leven waarin hij bevrijd was van zichzelf. 

Ineens realiseerde hij zich waar hij op wachtte, al was hij zich er tegelijk van bewust dat in feite iedereen onderdeel uitmaakte van die wachtrij. Hij keek uit het raam en zag niet veel. Er werd op de deur geklopt. Hij dacht terug aan de brieven die hij had opgestuurd naar Celine en hoopte dat ze voor de deur zou staan. Ze had zijn excuses geaccepteerd, dacht hij. De gedachte deed Iwan, zij het met moeite, zachtjes glimlachen.

‘Kom maar binnen, Celine! Je hebt de sleutel,’ zei hij met alle energie die in zijn lichaam opgeborgen lag. 

De persoon voor de deur klopte harder, maar de deur bleef gesloten. 

‘Ik kom al,’ mompelde hij teleurgesteld in zichzelf. 

Hij probeerde zijn rolstoel vooruit te krijgen, maar kon zijn armen niet meer bewegen. Zweetdruppels gutsten over zijn voorhoofd, terwijl het kloppen op de deur onophoudelijk doorging. Sterker nog, het werd luider. 

‘Doe open, stommeling!’ riep een mannenstem.

Zelfs nu was het leven aan de andere kant. Veel vragen, die met elkaar streden om zijn aandacht, vlochten zich uit over zijn bewustzijn. Als miljoenen zaadcellen die allemaal op zoek zijn naar de eicel in de baarmoeder. Hij vroeg zich af in hoeverre een leven recht van bestaan had wanneer het lichaam zichzelf ophief. Misschien dat de kloppende man raad wist.