Ze zaten in de auto, de stem van een Amerikaanse zangeres klonk uit de muziekboxjes. De zangeres vroeg zich af wat liefde ermee te maken heeft.
‘Is dat Aretha Franklin, mam?’ vroeg Jelmer.
Zijn moeder schudde haar hoofd en zweeg. Jelmer sloeg zijn hand tegen zijn gezicht. Zelfs nu, beter gezegd, juist nu, wist hij weinig van haar muzieksmaak.
‘Dit is Tina Turner, Jelmer,’ zuchtte ze uiteindelijk.
Moeder en zoon zeiden geen woord. Alleen Tina Turner weigerde mee te werken aan de stilte, op de een of andere manier bleef die griet altijd maar doorjengelen. Jelmer bekeek het lijkbleke gezicht van zijn moeder. Diepe, paarse wallen hadden zich onder haar ogen verzameld.
‘Ik vind dat je je groot gehouden hebt in het ziekenhuis. Ik zou dat niet kunnen, denk ik,’ zei hij. ‘Zelfs als ik het zou zijn die…’
Jelmer vulde de lucht met woorden, hij wist niet zo goed wat hij zei en zou het evenmin kunnen navertellen. Zijn moeder stak een sigaret op terwijl ze met haar andere hand het stuur vasthield, Jelmer schrok.
‘Normaal gesproken rook je toch Camel? En je was toch gestopt met roken, al drie jaar? Het is slecht voor je.’
‘Wat maakt het uit?’ vroeg ze terwijl de sigarettenwalm uit haar keelgat kwam en langzaam over hun kleding neerstreek. ‘We weten zo goed dat we moeten stoppen met roken, met drinken en rood vlees. We weten zo goed wat we moeten doen voor onze toekomst. Maar niemand weet wat je met jezelf aanmoet als er geen toekomst meer is.’
Hier moest Jelmer over nadenken, hij kon er moeilijk een touw aan vast knopen. Hij bekeek de sigaret aandachtig en vroeg zich af of Marlboro tegenwoordig in de marijuana zat. Nadat het zoveelste liedje van Tina Turner afgespeeld was, pakte hij zijn telefoon. Voor hij het wist beschoot hij groene varkentjes in een spelletje.
‘Wat doe je daar?’ vroeg ze.
‘Angry Birds, best grappig.’
‘Best grappig,’ herhaalde ze mompelend. ‘Jullie generatie doet niks, jullie spelen alleen maar spelletjes, vind je het gek dat jullie zo depressief worden.’
Ga niet in discussie dacht Jelmer, word niet kwaad op iemand die vooral boos is om niet verdrietig te hoeven zijn. Hij sloeg zijn arm om haar heen en voelde de zachtheid van haar huid. De huid voelde fragieler dan hij dacht, zijn moeder was fragieler dan hij wilde. Het liefst wilde hij weg.
‘Mam, ik heb echt respect voor je,’ zei hij. ‘Ik…’
‘Bespaar me die sentimentele bullshit,’ zei ze terwijl ze haar pruik afdeed. ‘Hier, neem maar mee naar huis.’
Hij slaakte een enorme gil, voor het eerst zag hij zijn moeder zonder haar. Op de een of andere manier leek ze sterker, sterker dan het fragiele vrouwtje dat hij zonet knuffelde.
‘Mam…,’ zei hij. ‘Dankjewel, maar wat moet ik ermee?’
‘Weet ik veel,’ zei ze. ‘Wat mensen doen met spullen van dode mensen.’
‘Oké,’ antwoordde Jelmer.
Ze mompelde in zichzelf. Hoewel het haast onverstaanbaar was, klonk het als: ‘wat een slapzak, waarom mag hij blijven leven en ik niet?’
‘Wat zei je daar?’
‘Kut, hoorde je het?’ vroeg ze, alsof ze zich betrapt voelde.
‘Ja, mam.’
‘Dat was niet de bedoeling, maar zeg nu eerlijk, waarom zou ik eerder dood moeten gaan dan jij, alleen omdat ik ouder ben?’