mijn handen boetseren een landschap in de vorm van een verwelkende
bloem die boven mijn hoofd hangt als een kerstlamp
in juli de paarse lucht lekt door de groeven van mijn brein
tijd stroomt door de spleten tussen mijn tanden
sijpelt door de lijnen van de verwinterde handpalmen
die mijn blote dijen besmeuren
olievlekken zijn hydrofoob
mijn cellen snakken naar water
het krakende geraamte onder mijn huid schreeuwt mijn naam
in een taal, zo vreemd – het moet van mijn voorouders komen
ze zitten vast in het blok cement op mijn schouders
de toppen van mijn vingers kunnen lijnen verbuigen
maar mijn handen weigeren en strelen de gedachte
dat alles nog kan
en alles kan
dus ik steel wanhopige zinnen
rek ze uit tot slierten tijd is de substantie tussen mijn wervels
hardnekkige haartjes verleiden mij om terug te keren
in het donker verklaar ik de oorlog aan Mars
waar fast fashion ons zal begroeten bij de poorten
ik rijd zwart in dromen, wij lopen om gedachten heen
en ik weet wat jij hebt gedaan
ik zal niet doorvertellen dat jij
jij weet wat ik bedoel jij zal het morgen zelf bekennen
tussen de andersdenkenden in winkelcentra
zijn hun ontmoetingsplekken
en ik verstop me
in plain sight