wanneer weer een jaar groen en geel uiteenspat
fiets ik steenwegen op en door rood
naar een prematuur in plastic bakje op een kinderafdeling
dat wacht tot iets het voedt, kant en klaar maal
aan het infuus leg ik een iphone zeventien voorzichtig
veeg vier kandidaten weg, de wangen gebarsten
mompelen ze met mond vol marshmallows: dikke hazen
ik mag niet ding zeggen tegen het kind
maar het ding is dat het geen kind is
verplegers hebben geen attest troosten
een therapeut is ter plaatse, ik vraag haar naar
het andere verse leven in deze gang
is in dit ziekenhuis ook een plek voor net-niet-mensen
te jong of bejaard om nog mee te spelen, net niet
droevig genoeg voor een ziektebeeld
het ding heeft honger, ik geef puree met lila plastic lepeltje
elders schrikt een kleuter met leukemie uit nachtmerries wakker
maakt van lakens armen en lichaamswarmte
wat dan met
veteranen, vechtscheidingsechtgenotes, dementerenden,
relatietherapietieners: wel vatbaar maar niet klaar te leven
ik heb toestemming te vertrekken en denk: vaarwel
zeg schaapachtig: tot snel
mijn achterlicht is een tumor, koppig zwart bijt het
in de stang onderaan het fietszadel, blijft hangen