wij zijn de liefhebbers van de eeuw
schreeuwen het van alle daken
we zijn onsterfelijk en we liggen
op de rug van de stad
de dag is een doodgeboren kind
de nacht eeuwig eeuwig eeuwig
we baden in gouden badkuipen
maken zorgeloos tosti’s in het vuile water
zoeken de dood in elk hoekje worden boos
als ze zegt dat ze geen tijd heeft voor ons
we springen van de bruggen die we bouwen
de kakkerlakken die in de holtes
van onze schedels leven zijn onze vrienden
kleuren onze herinneringen handmatig in
schetsen een toekomst met kinderwagens,
bouwvergunningen, ze rapen al materiaal
voor de komende winter en de kelders
in onze sinussen vullen zich met potjes
ik hou van je, gezegd op 05/11
ik zie je graag, gezegd op 17/10
je bent de mijne, gezegd op 30/09
ik zou sterven zonder jou (nog niet gezegd)
bij wijze van grap gieten we zwavelzuur
in onze waterpistolen de littekens die we
achterlaten kussen we teder, smeren we in
met zalf van de apotheker en als
de sneeuw komt doen we onze kleren uit
maken we engelen op de gladde kinderkopjes
ze lijken op sucubussen
in de kerk smeken we voor vergeving
laten de priester onze borsten betasten
blauw van de kou, nat, euforisch
gieten we gif in gloedhete koffie we drinken
uit bijpassende porseleinen kopjes, pinkjes omhoog
voorhoofden tegen elkaar
de damp cirkelt als een ring rond onze vingers
ik hou je hand vast, verwonder me
dat die nog warm kan zijn
we overleven het slagveld, delen het bed
op het niemandsland, zien elkaar door de rook staan
aan de overkant, graven elkaars loopgraven, gooien zand
in elkaars ogen met onze modderige sneakers
in het labo kook ik een mengsel van chloorgas
dat ik in je oren fluister als je zegt
ik zou sterven zonder jou (veel te laat)
je lichaam smelt langzaam
over mij heen en ik was me gulzig in de restanten
van wat ik dacht dat liefde was