Jouw heuvels vullen mijn wonden op met een verlangen dat onderhuids blijft groeien in de bres van ons landschap. Omdat we op elkaar lijken, niet alleen in de hoekjes van ons wezen, maar ook onderin de kwetsuren van ons bestaan. En dat ik je bewonder zo onverhoeds wanneer je naakt onder je kleren kruipt en opnieuw naar de horizon kijkt alsof ze je heeft opgemaakt. Ik bewonder dat vulkanische lichaam van je dat durft spuwen in plaats van fluiten, zich durft uiten in de kleurencirkel van haar lichaamshaar. Onze gemeenschappelijke verslaving dat we blijven roken en stoken tegen onze twijfels in. Dat we steeds onzichtbaar blijven onder onze principes, achter de tatoeage van onze lach. Maar ook omdat jij kan stoppen met weglachen en kan laten zien dat de boosheid het begrip verstoort, want niets blijft zo ongehoord als een lichaam dat zichzelf aan de staat verloor. Je blaast een kettingzaag door het opgelegde bewind, ziet ook de achterkant van de opgegeven oplossingen, hetgeen eigenlijk niemand zint.
Je vertelt ons dat er spiegels bestaan waar je je weemoed kunt aflezen, overtuigt me dat geen weerwoord kan tobben aan het belang van de gemeenschap. Samen steeds sterker maar wie beschermt ons wanneer we alleen over straat lopen? Ik verlang naar veiligheid en waarheid, zo puur dat je kunt laten zien dat je thuis bent in dat lichaam, zo natuurlijk verwild en zo onbegrensd bemind. De groeven in het landschap houden de bergen bij elkaar en zorgen ervoor dat de kwetsuren luiden als lawines in een dal. Laat toch zien dat verval, laat toch horen, het breken van tranen als kristal. Want je bent uit edelsteen geboren, altijd mooi onder je eigen lied en ik ga je blijven bewonderen, aanhoren onder elke opmars, in eender welk verschiet. Want samen zijn we de walkuren te paard, schrijven we de leuze voor morgen die onze kwetsuren verzorgt en onze vrijheid bewaart.