Onder het station ligt het cabinet der dingen
Een wagen, een huis, een rat, een touw
Een vrouw ligt naakt in de hoek
Ze drinkt van het water
Dat druipt uit de pijpen
Een kapotte stoel, een duizendpoot, een rivier, een boom
Onder het station kruipt iets levends voort
Wat resteert, hijgt
Hoort de wind hier luider
Rolt zichzelf met plezier en lust
Over een stoffige laag
Een besmette vacht
Een lach
Boven zijn ze vergeten te spreken
Hier liggen we bedekt
Met koorts, met takken, met muren, met onszelf
Wat ervan overblijft
Scherpe tanden en verwildert haar
Naamloos en nog, vol woorden