de vrouw pelt bio pinda’s in een beige kampeerstoel

plet de bolster en bruine vliesjes kapot,

ze kleedt de bleke noten uit

en kraakt de eitjes tussen haar kiezen

de kampeerstoel van de vrouw staat op een kerkhof

in een dorp vol beton, bushaltes in ongebruik en blikken

ze is er voor wat ondergronds ligt

plekken waar je enkel bent om te vertrekken:

de kerk en het hof eromheen, de eindhalte van tramlijn 61,

je werkgevers achterkamer, het woonzorgcentrum

kwart over acht, de vrouw vraagt zich af

wanneer ze op de bodem van vandaag zal stoten

soms is dat tussen twee slokken van een mok hete muntthee in

wordt ze wakker naast een plasje in bed

hangt de lakens met honing en kruiden uit het raam

de witte tong schraapt de dag schoon

soms is dat vlak voor een uitje met het petekind

jengelen ze naar elkaar dat ze weg willen en blijven staan

soms nog voor de wekker gaat als ze door het raam kijkt en denkt

mwa

vandaag is bodemloos loom, de tijd is van stroop

zijn gezicht schiet ieder half uur piepend naar haar toe

als de houten vogel in de koekoekskloek roept het

ik ben er nog

ze vraagt hem of hij ook wat nootjes wil

van ver zingt een ander met haar stem terug

ooit metselde een ontwerpstudent

de echo in dit kerkhof