Vuurland leest

Neem ruim zei de zee

Sholeh Rezazadeh
Sholeh Rezazadeh: Neem ruim zei de zee

Uitgeverij: ambo|anthos

Dit boeken lazen we in april 2025.

Bestel

Dit boek lazen we in april 2025.

Sholeh Rezazadeh’s poëziedebuut Neem ruim zei de zee is een bundel die uitnodigt tot verstilling. Haar taal is doordrenkt van beeldende metaforen en een zintuiglijke gevoeligheid die raakt. De natuur is in deze bundel geen decor, maar een levend personage dat ademt, voelt en spreekt. De zee, die ook in een prachtig beeld op de kaft stroomt, komt bijna op elke pagina terug. Het grootse water ‘past niet in een koffer’ maar kruipt in je, golft langs je blikveld, laat haar geur in je neus achter en doet je verdrinken in een ‘zee aan onuitgesproken woorden.

‘we riepen de rivieren
om ze het verhaal van de zee te vertellen
het vochtige verhaal van vertrek’

Als golven van deze zee lijken de prozaïsche gedichten in elkaar over te vloeien. Ze bevatten geen titels wat bijdraagt aan het gevoel van eenheid. Af en toe speelt Rezazadeh met witruimte of het rechts uitlijnen van zinnen, alsof de zin uit de structuur van het gedicht springt.

‘geef me een raam
met seizoenen daarin
lente na lente na lente na lente
plant een ster in mijn borst

elke dag

bloei ik wat gedichten
uit mijn mond’

Het meest werd ik geraakt door het gedicht waarin ‘de tranen van de mediterranee’, ‘de golven van de perzische golf’ en ‘het oord van de noordzee’ samenkomen. ‘In welke taal hoor ik je terug’, schrijft Rezazadeh in hetzelfde gedicht. Juist deze versmelting van geografische en culturele werelden maakt haar poëzie zo krachtig, het geeft haar woorden een gelaagdheid en reikwijdte die grenzen overstijgt. Het Perzische woord voor zee, darya, komt in de strofes voortdurend terug, als een mantra uitgesproken aan zee.

‘is er een zee in jou?
de zee in jou
darya darya darya’

Sholeh Rezazadeh’s bundel Neem ruim zei de zee begint met, en vormt, een expliciete uitnodiging: ‘kijk naar mij’. Om je beeld te vormen worden titelloze gedichten aan elkaar geregen, te onderscheiden aan de adempauzes voor ieder nieuw begin. Met deze bundel zet Sholeh de romantische Perzische traditie in het Nederlands voort. Vanwege de lengte van de bundel en door de terugkomende onderwerpen en symboliek leest deze bundel voor mij eerder als één lang gedicht. Een die, trouw aan diezelfde traditie, het beste werkt als je het voorgedragen hoort worden. 

Je volgt de zoektocht van de ik-persoon als je het water volgt. In water, die als zee ook op de kaft en in de titel terugkomt, vindt de ik-persoon de ander (‘ik heb het blauw van je ogen opgedronken’, ‘je handen, de stromende rivieren’), de mogelijkheid tot verbinding (‘dat de rivieren kettingen zijn’, ‘golven die gaan, golven die blijven/golven die gillen, die zwijgen’) en het wegsijpelen van tijd (‘in dit oneindige water van het leven’,dat je tijd voor me inschenkt, verse tijd’ en ‘de tijd zweet/op de opgedroogde rimpels in mijn voorhoofd/een rivier/die niet meer verder wil’). Doordat het water wordt gehusseld voordat het in andere vormen wordt teruggelegd, blijft de tekst stromen.

De meeste gedichten volgen paden die zich in de natuur hebben gebaand. De ik-persoon schrijft de natuur in zich, maar schrijft zich ook in de natuur (‘neem me terug/naar het heldere hoofd van een zaadje onder de grond’). De tegenstrijdigheid van waterlichamen voelt als de kern van de bundel: hoewel ze openen en verbinden, dragen ze ook de keuze van een kust in zich, een keuze die inherent iets uitsluit, want waar de ik is, kan de ik niet ergens anders zijn: ‘met alle zeeën in jou/wat spuug je uit/verlangend naar welke kust/op zoek naar welke rust?’

‘vertrekken is een lang gedicht’, lees ik in de bundel Neem ruim zei de zee van Sholeh Rezazadeh. Het is één van de mooiste regels van de bundel, die vangt waar de gedichten over vertellen: ergens vandaan gaan, ergens aankomen, proberen te aarden, te hechten, thuis te voelen. Welkom zijn. Wat heb je daarvoor nodig? De verteller maakt al gauw duidelijk dat dit eigenlijk helemaal geen verhaal van vertrek of van terugkeer is, want ‘ik zit in de regen/in de zon/in de golven’ – en die zijn toch overal?

Het is een bundel met dan weer brede formuleringen als ‘zeg welkom/ tegen de geur van de morgen/vermengd met angst’, dan weer vervreemdende stukjes zoals deze:

‘er is niets te horen
enkel het kloppende hart
van de vis in je ogen’

Die vervreemding is het mooist. De momenten waarop ik als lezer denk: wat bedoelt ze? hoe kan ik dichterbij komen?, die zijn het fijnst. Ik vind een huh?-moment in poëzie vaak prikkelender dan een ah-wat-mooi-moment. Dus zoek ik in de bundel naar beelden die blijven haken. Ik vind ze lang niet op elke pagina, maar het zijn er genoeg. 

Leuk vind ik het ook als ik me afvraag of de verteller nou serieus is of de draak met me steekt. Bijvoorbeeld in een stukje als dit, uit een gedicht waarin ‘vincent’ (van Gogh) wordt aangesproken:

‘je bent er
als de aarzelende lente in ons
als we maar nog een keer aan de eettafel
naar de schoonheid van een aardappel kijken’ 

Gaat het hier over goed kijken, schoonheid kunnen zien, zoals de rest van het gedicht suggereert, of ook over juist een beperkte visie hebben, en niet buiten je eigen blikveld kunnen kijken? Fijn als er in de gedichten niet alleen staat wat er staat, maar er een dubbele bodem meelift.

Rezazadeh’s bundel laat op zachte en ingetogen manier zien hoe het is om naar een bestemming te zoeken. De gedichten vormen een duidelijke eenheid – iets meer afwisseling en verrassing had ik zelf wel fijn gevonden. Maar de vragen in haar poëzie (‘is weggaan een oplossing of een nieuwe vraag?/betekent blijven rust of moeheid?/wat moeten we met al die eenzaamheid in onze broekzak?’) zeggen genoeg, die blijven kernachtig staan.

‘kijk naar mijn ogen/slaperige waterplanten/nat van een afwezigheid die nooit opdroogt’, was een zin die ik ontzettend mooi vond. Het lezen van Neem ruim zei de zee voelt alsof je wordt ingezwachteld in een stroom van natuursensaties: oceanen, vissen, vogels en alle seizoenen komen langs. Het lijkt alsof de lijn van de bundel begint bij het zoekend elkaar proberen te vinden, twijfelend maar vol zelfverzekerdheid, en dan beweegt naar het moeiteloos elkaar kunnen verstaan en omarmen. Er is een optimisme die niet schuwt voor realisme: ‘door het donkerste deel van de zee/met de waterdruppels die tussen mijn sleutelbenen/komen’.

Er blijkt een grote liefde voor het leven, voor alles wat beweegt en draait en kronkelt. Zo worden insecten, de zon, bossen, winterslapen, vogelnesten en allerlei vormen van ontkieming bejubeld. Door alle regels spreekt een gevoelige observatie en een mogelijkheid om beelden met elkaar te kunnen verbinden, vooral wanneer ze dicht ‘onze wortels schieten de tijd in/op zoek naar een druppel gesmolten begrip/onze handen staan in de lucht verlangend naar een stuk zon’, het verlangen is een belangrijk gegeven, omdat het soms onvervuld maar vooral plezierig blijft om te blijven wensen voor mooie natuurverschijnselen.

Anders dan klimaatpoëzie — waar het verlangen vaker naar het verleden of de toekomst gericht is, zoals bijvoorbeeld naar (bijna) uitgestorven soorten — voelt het alsof Sholeh zich enerzijds in een wervelende biodiverse wereld bevindt waar ze onder een grote appelboom in de nalente zacht wil worden vastgehouden, en anderzijds om verloren romantische woorden en gevoelens van verlating rouwt.

Aan het einde van de bundel hervindt ze allesverzengende liefde, ‘hij is de vis die in het vuur van mijn ziel/danst’. Haar woorden zijn als zaadjes die, na alle seizoenen te hebben gepasseerd, op de voorlaatste pagina uitbloeien.