Het is zo vroeg dat de zon zelf nog niet volledig wakker is.
We wachten op een gele rand, een gouden kader waarin we
onze kleuren mogen ontvangen als een medaille. Waar het licht valt,
trekken we aan onze schaduwen, leggen we ons plat op de mat
op de vloer naast de kat waar we zichtbaar zijn als een stofkorrel goud.
Vandaag wordt alle rommel opgeruimd en morgen bevinden we ons
op de bovenste plank. Het licht valt schuin binnen op mijn huid en snijd
mijn portret in twee. Het verkeerde been stapt terug in bed.
Ik slaap op zolder, steeds onzichtbaar in een doosje verstopt.
Zacht nuriënd naar morgen.