Zeven gesprekken met scholieren over het vak Nederlands

37

Literatuurgeschiedenis

Mike van Holsteijn

In deze reeks gaat oud-docent Mike van Holsteijn in gesprek met zes scholieren die hij vorig jaar in zijn 5 vwo-klas had. Ze hebben het over het vak Nederlands en hoe het beter (en leuker!) zou kunnen. Ze fantaseren over de ideale lessen literatuurgeschiedenis en schrijfvaardigheid, en over de beste manieren om ze aan het lezen te krijgen. Ze brabbelen, onder andere, over hoe stom begrijpend lezen is en over wat taalkunde nou eigenlijk inhoudt. In de reeks zullen in chronologische volgorde de volgende vakonderdelen aan bod komen: het vak zelf, de leeslijst, literatuurgeschiedenis, spreek- en luistervaardigheid, schrijven en formuleren, taalkunde & begrijpend lezen.

In deze aflevering: hoe kijken ze naar literatuurgeschiedenis?

***

Oh God, oh jee, oh nee: literatuurgeschiedenis. Het is het vakonderdeel waarbij ik vroeger zelf ook altijd in slaap viel. Het enige wat ik me er nog van kan herinneren is dat mijn docente altijd heel enthousiast werd van de openingszin van Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants (‘Mijn vrouw is dood en al begraven’). Nu, zo’n acht jaar later, staat de tiendelige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (Bert Bakker, 2006-2017) in mijn boekenkast te pronken. Ik probeer terug te graven in mijn herinnering om erachter te komen waar mijn interesse in literatuurgeschiedenis precies is begonnen, maar het wil niet echt lukken. 

In ieder geval weet ik zeker dat het pas begon tijdens mijn studie Nederlands en ik vermoed dat het te maken had met mijn eigen schrijfambities. Bij de studie in Utrecht begonnen we bij de moderne tijd (alles na 1830) en gingen we via de vroegmoderne tijd (ca. 1500 – 1830) door naar de middeleeuwen, dus aan het begin van de studie kwam ik al de grote schrijvers tegen waarvan ik hoopte dat ik er zelf ooit één zou worden en las ik de boeken waarvan ik hoopte ze zelf ooit te schrijven. Tegen de tijd dat we verder de literatuurgeschiedenis in doken had ik me al zo stevig aan het onderwerp vastgeklampt dat ik niet meer los kon laten – en gaf ik later dus ook nog eens honderden euro’s uit aan een reeks boeken die ook gewoon online te lezen zijn en kocht ik een tweede druk van de Max Havelaar.

Over de Max Havelaar gesproken: ik wil hier, voordat ik de stelling van deze week aan mijn oud-leerlingen voorleg, nog even een klein bruggetje maken naar het onderwerp van vorige week (de leeslijst): het lezen van historische werken (van vóór 1880) op school, waarvan vwo’ers er in de bovenbouw drie moeten lezen. Denk aan bijvoorbeeld Warenar, Karel ende Elegast, Van den vos Reynaerde & Reize door het Aapenland. Het zijn boeken die vaak lastig te lezen zijn, zowel door het oude taalgebruik als door het feit dat de verhalen zich heel ver van de belevingswereld van de leerlingen afspelen.

‘Nu worden dat soort werken vaak klassikaal gelezen en krijgen jullie om en om de beurt. Hoe vinden jullie dat?’

‘Afschuwelijk,’ zeggen ze bijna allemaal in koor.

‘Lezen jullie dat soort boeken dan liever zelfstandig, om het daarna in de klas te bespreken?’

‘Niet per se,’ zegt Fleur. ‘Eigenlijk vind ik klassikaal juist wel fijn, maar alleen als de docent voorleest en wij mee kunnen lezen. Sommige van die oude zinnen snap ik gewoon echt niet als ik ze lees.’

Dat is heel goed te begrijpen: als student Nederlands kreeg ik in mijn eerste jaar zelfs een handboek voor het lezen van middeleeuwse en vroegmoderne teksten. Daarom wordt er op de middelbare ook vaak gebruikgemaakt van hertaalde versies, al gaat er in die teksten helaas altijd wel iets van het origineel verloren. Omdat docenten nu eenmaal niet de tijd hebben om zo’n boek integraal in de klas voor te lezen, zouden luisterboeken een mooi alternatief zijn. 

Vergeef me deze schaamteloze zelfpromotie, maar zelf maak ik bijvoorbeeld een podcast (Verhalen voor het slapengaan) waarin ik een paar historische werken heb voorgelezen (waaronder de Max Havelaar en Reize door het Aapenland), met context en uitleg. Voor leerlingen zou zoiets een toegankelijke manier zijn om een historisch werk te consumeren. Het kost misschien wat tijd, maar het maken van dat soort lesmaterialen kan op de lange termijn in mijn optiek zeker zijn vruchten afwerpen.

Maar goed, tot zover dit kleine uitstapje. Nu weer terug naar literatuurgeschiedenis. Deze keer begin ik met de volgende stelling: ‘Handen omhoog als je literatuurgeschiedenis nutteloos vindt.’

Eerst vermoed ik dat ze mijn stelling niet goed gehoord hebben, maar als ik hem herhaal, blijven toch echt alle handen omlaag. 

‘Echt?’ vraag ik.

Ze knikken standvastig. Hmm, oke. Interessant. ‘Wat zijn volgens jullie dan de doelen van literatuurgeschiedenis?’

‘Het zegt iets over je eigen cultuur,’ zegt Jasmijn. ‘Ik vind wel dat je daar iets over moet leren, het is toch belangrijk om te weten waar de literatuur in het land waarin je leeft vandaan komt.’ Ook komen we al snel op historische bewustwording en het vergroten van je wereldkennis, aangezien de Nederlandse literatuurgeschiedenis natuurlijk ook raakvlakken heeft met grotere bewegingen in de wereldgeschiedenis. 

Op mijn telefoon zoek ik ter plekke op wat er nog meer wordt genoemd als leerdoel. Ik kom esthetische vorming en individuele ontplooiing tegen, maar daar moeten ze alle zes voornamelijk heel hard om lachen. En hoewel ik het allebei nobele doelen vind, moet ik zeggen dat ik het met ze eens ben. Voor de enkeling die al interesse heeft in literatuur en geschiedenis zal het er misschien een bijdrage aan leveren, maar voor de meesten is literatuurgeschiedenis alleen een manier om misschien iets te leren over de cultuur van het land waarin ze leven, maar vooral is het een toets waar ze even voor moeten stampen om een voldoende te halen, waarna ze het af kunnen strepen en kunnen vergeten.

‘Daarover gesproken: als ik het jullie zou vragen, kunnen jullie mij dan een beknopte samenvatting van de Nederlandse literatuurgeschiedenis geven? Dus van de stof die jullie de afgelopen jaren hebben gehad?’

Ze kijken me allemaal aan met ogen alsof ik ze zojuist heb gevraagd een olifant uit een hoed te toveren. Heel voorzichtig zegt Jasmijn uiteindelijk zachtjes: ‘Ik wil wel een poging wagen.’

De rest kijkt haar verbaasd aan.

‘Ja sorry, maar ik vind literatuurgeschiedenis dus eigenlijk gewoon best interessant.’

Ha, dus ze bestaan wel, leerlingen die er niet bij in slaap vallen. Maar goed, het is dan ook weer veelzeggend dat ze het aan de rest moet opbiechten alsof ze een driedubbele moord heeft gepleegd. De rest geeft na even in hun brein te hebben gewroet aan dat het hen misschien nog wel zou lukken een samenvatting te geven van de stof van de toets die ze een paar weken (!) geleden hebben gehad (waarin ze die stof alleen maar hoeven te reproduceren door theorievragen en een paar toepassingsvragen te beantwoorden),  maar daar blijft het bij. 

‘Komt het dan ook niet vooral door die toetsvorm dat er zo weinig blijft plakken, denken jullie?’ vraag ik ze.

‘Misschien, maar het is wel lekker makkelijk. Gewoon stampen en klaar.’

Fair enough, geen speld tussen te krijgen. Al is het natuurlijk niet wat je als docent voor ogen hebt als je zo’n toets onder hun neus schuift. Eigenlijk zou ik ze het liefst meteen een andere toetsvorm voor willen leggen, maar we blijven nog even bij de reproductie.

‘En hoe vinden jullie het dan het fijnst om die stof binnen te krijgen? Via een soort hoorcollege in de les, via PowerPoints, SchoolTV of bijvoorbeeld Dautz-’

‘Neeeeee, Dautzenberg is echt verschrikkelijk, meneer.’

Dautzenberg (Malmberg) is de methode die op onze school wordt gebruikt voor literatuurgeschiedenis, maar blijkbaar maken de leerlingen die ik spreek er zo goed als geen gebruik van. Ze geven de voorkeur aan de powerpointpresentaties van de docenten, omdat daar alle namen, jaartallen en stromingen in staan die ze nodig hebben voor de toets. Wat dat betreft hechten ze ook meer waarde aan een soort hoorcollege van de docent waarbij ze aantekeningen moeten maken dan aan een andere lesvorm. Vooral ook omdat ze dus (door de manier waarop er nu getoetst wordt) niets hebben aan een literair onderzoekje of een verdiepende aflevering van SchoolTV.

Al zou een literatuuronderzoek denk ik voor de leerlingen veel inzichtelijker maken wat het belang van literatuurgeschiedenis is, en ook aan ze laten zien wat we er vandaag de dag nog aan hebben om het te onderzoeken. Tijdens mijn studie Nederlands deed ik bijvoorbeeld een onderzoek naar het taalgebruik in De Afrikaanse brieven van Willem Godschalk Focquenbroch. Ik onderzocht hoe hij in die brieven over tot slaaf gemaakte mensen praatte. Zo’n onderzoek geeft een nieuw beeld op hoe taal onze gedachten stuurt en ook ons beeld van de wereld schept, waardoor je indirect anders naar de wereld om je heen gaat kijken. 

‘Ik denk dat het op zo’n manier inderdaad wel wat meer gaat leven voor leerlingen,’ zegt iemand als ik ze dit voorbeeld geef.

‘Ja,’ zegt een ander. ‘Het helpt denk ik ook als je al die oude stof een beetje aan de actualiteit kunt koppelen. Want waarom zouden we anders wat leren over schrijvers die toch allemaal dood zijn?’

‘Dat snap ik,’ zeg ik. ‘Dus een onderzoekje zouden jullie wel zien zitten?’

‘Op zich wel, maar aan de andere kant is het wel weer nog een opdracht die we moeten doen. En we hebben het al zo druk met opdrachten, onderzoeken en het profielwerkstuk. Het zou fijn zijn als we er dan een beetje bij worden begeleid.’

Ah, maar dat kan! Een goede oplossing is LitLab, een initiatief van de Universiteit Utrecht met allerlei proeven en opdrachten. Leerlingen worden hierbij digitaal begeleid bij hun onderzoek. Op LitLab staan stuk voor stuk onderwerpen en opdrachten waarin de stof zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan de belevingswereld van leerlingen en dus hopelijk zou kunnen bereiken wat je als docent het liefst wilt: een leerling wiens interesse wordt gewekt en langzaam vergeet dat hij stiekem iets aan het leren is. Als toetsvorm zou je de leerlingen er vervolgens een korte presentatie over kunnen laten geven (zodat de rest van de klas er ook iets aan heeft en niet elk groepje uiteindelijk maar iets leert over één klein onderdeel van de literatuurgeschiedenis) of ze er een essay over laten schrijven. Die zou je door de rest van de klas dan weer kunnen laten beoordelen en zo combineer je literatuurgeschiedenis, lees- én schrijfvaardigheid. Er is dus echt een hoop mogelijk, alleen moeten we misschien af en toe buiten de huidige kaders denken en het vak hier en daar misschien wat anders vormgeven.

In ieder geval: genoeg te doen om bij dit vakonderdeel weer wat leven in de brouwerij te schoppen. Volgens mij is de conclusie vandaag: zoals het nu vaak wordt gegeven is literatuurgeschiedenis voornamelijk het uit je hoofd leren van feitjes over dode schrijvers, boeken die ze nooit gaan lezen en stromingen die zo goed als niet meer bestaan, om al die feitjes een dag na de toets weer te vergeten. Als we lesvormen en -materialen zouden maken om de stof wat meer tot leven te brengen en de focus wat meer verschuiven naar literatuuronderzoek in plaats van reproductie, zou het denk ik kunnen lukken.

Misschien dat een hypothetische volgende Jasmijn dan niet alleen literatuurgeschiedenis ‘eigenlijk gewoon best interessant’ vindt, maar ook, heel misschien, als het een beetje meezit (en het hoeft echt niet want we zijn allang blij dat ze het onderwerp leuk vindt), daadwerkelijk Nederlands gaat studeren.

***

Met dank aan: Camiel, Danja, Esther, Famke, Fleur & Jasmijn voor het interview, en aan Oumaima voor het meelezen.