Ik ben in Mortsel voor een wasbak die lijkt op de wasbak die ik zoek. Mortsel ligt in België, net onder Antwerpen. En de bel doet het niet. Het komt vaker voor dat de bel het niet doet in België. Ik klop op het woonkamerraam en besluit niks over de deurbel te zeggen.
‘Noorderbuur,’ schreeuwt een man door het raam.
‘Nee, ik heet Waldemar,’ roep ik terug.
‘Juist, u komt voor de lavabo,’ schreeuwt hij.
‘Ik weet van geen lavabo,’ roep ik.
‘Voor de afspraak.’
‘Afspraak,’ roep ik.
Hij kantelt het woonkamerraam open, zo hoeft hij niet meer te schreeuwen. Achterdochtig scant hij mij. Zijn ogen zijn een beetje dichtgeknepen alsof hij tegen de zon in kijkt. Dan wijst hij naar mijn auto. Weer begint hij te roepen. Hij roept dat ik het wél ben, dat kan hij zien aan mijn kenteken. Ik kijk ook naar mijn kenteken maar zie niets vreemds. Ik wil gewoon die wasbak zien.
‘Lavabo,’ zegt hij.
‘Nee, wasbak,’ zeg ik.
‘Ja, kom maar binnen dan.’
‘Voor de wasbak?’
‘Ja, voor de lavabo.’
‘Mij best.’
Hij veegt de vensterbank leeg, zwaait het raam verder open en ik klim naar binnen. Het ziet er gezellig uit. Een grote sfeerlamp verlicht de woonkamer en aan de muren hangen veel lijstjes met foto’s. Ik word altijd melancholisch als ik foto’s uit andermans leven zie.
Misschien omdat hij de foto’s nog heeft. Misschien omdat tijd en plaats samenkomen in dit moment zonder dat ik echt begrijp hoe de twee met elkaar verweven zijn. Ik herken de twinkeling van dat kind op de foto in zijn ogen. Hij staat daar met een hengel in zijn hand, als tiener op een klassenfoto en later met een geliefde die hij stevig omhelst. Er hangen veel foto’s met geliefden.
‘Mooie foto’s hè?’ vraagt hij.
‘Zeker,’ zeg ik.
‘Ik sta op elke foto.’
‘Mooi.’
‘Zelf opgehangen ook.’
‘Mooi,’ zeg ik nogmaals.
Tegenover de bank hangen vier wasbakken aan de muur. Op die manier zijn ze aantrekkelijker voor de verkoop, legt de man uit. Ik mag er een uitkiezen. Ik kies die van de advertentie, met het gouden kraantje aan de linkerkant. De man geeft mij een moersleutel en ik zak door mijn knieën.
‘Zit goed vast hè?’ zegt hij.
‘Best wel ja.’
‘Ook zelf opgehangen.’
‘Joh.’
‘Wat gaat u er eigenlijk mee doen?’
‘Ik bouw een kinderkamer.’
‘Gefeliciteerd!’
‘Dankjewel.’
‘Heeft u al een naam?’
‘Oh, nee, ik ben iets kwijt.’
‘Ah, zo.’
‘Ja.’
Terwijl de moeren langzaam loskomen van de muur kijk ik naar mijn handen. Zouden de handen van Jonathan er nu ook zo uit hebben gezien?
Samen tillen we de wasbak door het raam naar buiten. Ik begrijp ook wel dat een woningbrand niet te blussen is met water uit een fonteintje als dit. Maar ik moet het proberen, ik had het moeten proberen.
Voor ik vertrek wil de man met mij op de foto. Voor mijn auto stelt hij een statief op met een grote camera. Ik heb het idee dat hij alles in zijn leven grondig aanpakt. Hij omhelst mij stevig als de camera flitst.
‘Het is goed zo,’ zegt hij.
‘En het geld?’ vraag ik.
‘De foto is voldoende.’
‘Joh.’
‘Succes met je zoektocht.’
‘Jij ook,’ zeg ik.