Maxime Garcia Diaz (1993) studeerde Cultural Analysis aan de Universiteit van Amsterdam. In 2019 won ze het NK Poetry Slam. Haar werk is eerder gepubliceerd…
Als ik dezelfde leeftijd als iemand heb (27), dan zegt me dat vaak iets over wat we in de publieke ruimte gemeen hadden tijdens ons opgroeien. Diaz beschrijft treffend een maatschappelijke erfenis waar nog weinigen een taal voor hebben gevonden, en die ik óók met haar deel, en waar ik nog altijd niet over uit ben, vooral omdat die in de troebele privésfeer tot stand kwam. Hiervoor is klare taal te karig. Privacy, een woord dat ik zelf voor het eerst op de buitenschoolse opvang hoorde toen onze begeleiders ons uitlegden wat computertijd betekende, leerde ik pas rond mijn tiende kennen, en in relatie tot een stuk technologie. Anderen kinderen begrepen privacy direct veel breder, met name de genootjes die in de volle natuur woonden, maar in de stad naar school gingen. De concrete realiteit van vele jaren Simsen en computeren, terwijl mijn ouders ver weg van huis waren, is een geleefde tijd die moeilijk te vatten valt in alledaagse taal. Mede omdat de meeste herinneringen voor me werden opgeslagen: in een computer, op een server, en daardoor minder in mijn eigen lichaam. Proberen terug te grijpen op die jaren vereist moed, vooral als de computers die dat documenteerden er niet meer zijn, of ergens op een schroothoop liggen, terwijl je je er op zoveel verschillende vlakken in geïnvesteerd voelde. Dat poëzie de geijkte vorm is om dit vraagstuk mee te lijf te gaan, laat Diaz mooi zien. Als ik probeer te reflecteren op al die affectief beladen spelletjes die ik gespeeld heb, of de fora waarop ik als jonge tiener rondwaarde, dan lijkt het haast op een mystiek tasten in het duister, en deze bundel doet precies dat.
Meestal consumeer ik cultuurproducten met mijn telefoon in mijn hand: ik lees graag achtergrondinformatie. Ook de dichtbundel Het is warm in de hivemind vraagt om onderbreken, opzoeken, opnieuw lezen. Toch deed ik dat niet, omdat ik er zo lekker in zat, en ik liever de taal wilde ervaren dan begrijpen wat er stond.
Met haar associatieve poëzie heeft Maxime Garcia Diaz me meegenomen naar verschillende plekken, soms digitaal, soms analoog, soms in een brein. Haar brein, of een collectief geheugen. Soms allemaal tegelijk. Het hielp qua tekstbegrip overigens wel dat we dezelfde vakken hebben gevolgd (hi, Donna Haraway!) en interesses hebben (populaire cultuur, deconstructie, crypto, The Sims).
Niet alleen de onderwerpen zijn hybride, ook de taal vloeit soepel van Nederlands naar Engels. (Hoe vertaal je deze teksten naar het Engels zonder dat de essentie verloren gaat?) Toen ik mijn favoriete gedicht Superhumanmoon hardop las, merkte ik pas hoe natuurlijk de overgangen waren, soms zelfs binnen dezelfde zin, zoals: ‘floor wolkenveldt & haar medicated brain / haar vrienden zijn mid-21st century teens, lachen / niet meer om “methylfenidaat retard”.’
Ik moest zelf trouwens wel lachen om ‘retard’. 😉 Sowieso waren veel zinnen voor mij grappig, bijvoorbeeld: ‘in de mini manege hadden verscheidene personages / seks met elkaar op speelgoedformaat’. Ook het passief agressief gebruik van hartjes (‘dit is een tuchtschool ♥’) vond ik sterk en treffend voor onze generatie.
Verder was het fris en nieuw hoe ze grote concepten antropomorfiseerde, zoals: ‘de privésfeer steekt haar tong in mijn keel’ en ‘de geschiedenis droomt dat zijn tanden uitvallen’. Deze zinnen deden iets met me, mijn brein kreeg een soort honger om verder te lezen.
Hoewel ik de bundel nu uit heb, blijft Het is warm in de hivemind op mijn leesstapel liggen. De volgende keer hou ik Google ernaast.
Om maar even eerlijk te zijn, ik heb poëzie nooit begrepen. Ik heb het geprobeerd, niet heel vaak, en dit is een van die pogingen. Dus wees je ervan bewust dat elke mening die ik heb, beïnvloed is door het feit dat ik gewoonlijk poëzie niet goed kan waarderen.
Ook in deze bundel vond ik het erg lastig om houvast te vinden. Wat ik wel enorm fijn vond, was de gedichten hardop aan mezelf voorlezen. Er zit veel ritme in de zinnen, en door voor te lezen hoor je opeens waar klanken elkaar opvolgen of juist tegen elkaar aan botsen.
Er was één gedicht dat ik wel voelde: ‘a sim child has to go to school’. Ik zal niet proberen om uit te leggen wat het betekende, of wat erin stond, maar ik vond het prachtig, en ik kon mezelf erin vinden zoals ik me maar zelden in poëzie kan vinden. Ik had niet gedacht dat er gedichten zouden zijn over de sims-videogames, en ik had niet gedacht dat ik er nog dagen mee in mijn hoofd zou zitten. Ik kan deze bundel niet echt beoordelen, maar dat ene gedicht was top.
Ik hoorde de poëzie van Maxime Garcia Diaz voor het eerst op het NK Poetry Slam 2019. Ze maakte daar indruk met haar geëngageerde gedichten. Die vind je wel vaker bij poetry slam, maar door de combinatie van een sterke boodschap met intrigerend taalspel was ze de duidelijke en verdiende winnaar.
In haar debuutbundel put ze het spelen met taal uit tot het maximale. Deze dichter is, zoals velen van haar generatie, een kind van het internet en dat zie je: haar poëzie ís het internet. Je struikelt over de afkortingen, Engelse webteksten en uitgeschreven hyperlinks. Maar toch voelt deze internetpoëzie nergens geforceerd. Ze vermengt het digitale en het talige met zoveel vanzelfsprekendheid dat het bij mij, als lezer van dezelfde generatie, enorm sterk resoneert. Al snap ik lang niet alle verwijzingen – maar het internet is nu eenmaal ook onkenbaar groot.
Ook de slamgedichten waarmee ze in 2019 furore maakte, komen terug in de bundel, maar wel in stevig herwerkte vorm. De klinkende regels van toen zijn intact gebleven, maar in een geheel nieuwe compositie opgenomen. Dat laat zien dat de dichter zich goed bewust is van wat ze precies doet en zich sterk weet te vernieuwen. Ik kijk nu al uit naar haar volgende werk.
Hoe vang je de oneindig uitdijende wolk die het internet is in een fysieke, begrensde dichtbundel? Is dat überhaupt mogelijk? Dat moet Maxime Garcia Diaz zichzelf ook hebben afgevraagd bij het schrijven van Het is warm in de hivemind. In haar debuutbundel laat ze ons de vormende kracht die het wereldwijde web op de millenialgeneratie heeft gehad.
De bundel bestaat uit dertien lange gedichten die lijken op webpagina’s: ze sturen je van de ene naar de andere plek, vaak (schijnbaar) zonder achterliggende logica. In minder dan een bladzijde springen we van James Camerons overweging om vrouwelijke Na’vi (de buitenaardse wezens in zijn film Avatar) niet-functionele borsten te geven, naar de crisistenten van het Fyre Festival uit 2017, naar een klassieke oneliner uit de film Mean Girls: ‘get in loser / we’re going shopping’. De gedichten zijn meertalig, bevatten afbeeldingen, afkortingen, emoji’s en hyperlinks en wisselen moeiteloos van discours. De toon is informatief, dan weer hyperpersoonlijk, sadomasochistisch of machinaal.
Wie niet is opgegroeid met het internet kan in deze bundel makkelijk verdwalen. En zelfs fervente internetters kunnen zichzelf verliezen in het tempo waarmee de dichter surft en doorklikt. Toch schuilt er in deze poëzie een kwetsbare stem, of eigenlijk: een hele hoop kwetsbare stemmen die elkaar dusdanig beïnvloeden dat ze als één zijn gaan spreken. De gedichten gaan over meisjes die met het internet opgroeien en naar zichzelf op zoek zijn. In de tijd dat ze eigenlijk hun huiswerk moeten maken zitten ze op Neopets en Pro-ana fora, vormen een wereldbeeld met hulp van Wikipedia, literatuur(theorie) en achterklapnieuws. Hun digital presence is zo belangrijk dat de grenzen tussen online en realiteit vervagen.
In het gedicht ‘A sim child has to go to school’ zie ik een periode uit mijn eigen tienerleven beschreven. Het lyrisch ik is verslingerd geraakt aan een videogame die het mogelijk maakt om een eigen werkelijkheid te kleien en er als een God boven te hangen. Voor mij was dat vooral Rollercoaster Tycoon, voor Maxime Garcia Diaz is het de Sims. Dit soort games spreekt een belofte uit: ze zijn tegelijkertijd eeuwenoud (‘slowly unfolding its / mammoth limbs’) als kersvers (‘something newborn the great white / hope of a civilization’).
Wie zien hoe het lyrisch ik compleet in de game opgaat: ‘infinite players cannot say when their game began nor do they / care they do not care for the reason that their game is not bounded by time’. Ondertussen blijft het computerende lichaam binnen. Het lyrisch ik ziet het alleen in de korte pauzes wanneer de game laadt en het scherm zwart wordt en reflecteert. In die tussenpozen staat ze stil bij haar eigen sterfelijkheid tegenover de onsterfelijkheid van het spel (‘neopets never die / but a body is still a body’). Wanneer ze zich aan het einde van het gedicht toch weet los te peuteren van de desktopcomputer en op de fiets naar school stapt, doet het groen van de bomen buiten pijn aan haar ogen en wordt ze omgeven door ‘nonplayablecharacters’. Mensen van vlees en bloed.
Sprekend voor deze dichter en haar bundel is de ondertitel van slotgedicht ‘w@vvy’: ‘don’t pretend to be analog when ur digital’. Maxime Garcia Diaz is een kind van het internet en kan daar in haar poëzie niet omheen. Maar het internet blijft veranderen, haar gebruikers, functies en taal. Ik ben benieuwd of en zo ja, hoe deze veelbelovende dichter daar in toekomstig werk mee om zal gaan.
Volgens mij zijn er veel mogelijke ingangen in Het is warm in de hivemind, maar wat mij bij deze lezing vooral interesseert is het thema (on)zuiverheid. Als je even door de bundel bladert zijn woorden als deze niet te missen: slijm, chemisch, bloederige homp, verslinden, onkruid, rotten, lijken, etterende zweren, wondkorstjes, ectoplasma, gif, huidschilfers, razernij. Ieder gedicht dringt aan op een soort vuiligheid, lichamelijkheid en exces. Waarom?
Zuiverheid wordt in deze bundel niet nagestreefd, eerder afgewend: ‘een zuivere toekomst hijgt in onze nekken’. Net als in het terugkerende citaat: ‘ik wil geen schone handen’. Die schone handen hebben een morele connotatie, maar zijn ook deel van het lichaam, en slaan volgens mij ook op de poëzie zelf (de handen die het materiaal vormen). Wat is een zuivere moraal, lichaam, leven, taal, identiteit, gedicht? Een vraag waar ik gevoelig voor ben (ik moet het altijd zo goed doen van mezelf) en waarvan het antwoord zelden belangeloos is voorgeschreven. Geen schone handen willen is niet langer gehoor geven aan wie altijd de norm heeft bepaald.
Qua vorm overstijgt deze poëzie dan ook het traditionele gedicht: het spilt over de grenzen van de taal en de pagina, er staan plaatjes en emoticons in, geleend materiaal, en de gedichten met hyperlinks hebben zelfs meerdere lichamen. Het deed me denken aan een tweet van Audrey Wollen (die een cameo heeft in de hivemind): een foto van een galerijmuur vol schilderijen van mannelijke kunstenaars, met in de ruimte ertussen, in Paint getypt: ‘girls own the void!!!’
Voor mijn gevoel bewoont deze bundel de void. Het legt dat hele keurslijf gewoon af, en maakt voelbaar: de void is zo veel groter! Er kan zo veel meer! Er is ruimte voor een groter gedicht, en groter lichaam, voor de ‘monstruositeit’ van dat wat niet binnen de lijnen past. En kan het monsterlijke niet ook lieflijk zijn? Kunst zijn? Ik vond het bevrijdend.