Negen interviews met dichters die werken aan hun debuutbundel

49

Emma van Hooff: ‘Ik moet mijn patronen blijven doorbreken’

Thijs Joores

We gaan niet in het tuinhuis zitten, want als de verwarming de hele nacht uit heeft gestaan, is het daar ijskoud. Emma van Hooff vertelt dat het ‘schrijfhuisje’ de plek is waar ze meestal aan haar gedichten werkt, met uitzicht op de moestuin en omringd door stapels dichtbundels.

Nu gaan we zitten aan de eettafel. Die doet tijdelijk dienst als extra werktafel, getuige de pakken papier die aan de kant geschoven moeten worden voor we onze koppen thee kunnen neerzetten. Op het moment van spreken legt Emma de laatste hand aan het manuscript van haar debuutbundel Placebomens. Als ik het gedicht ‘en de vrouw kleit haar evenbeeld’ (zie hieronder) erbij pak, zoekt ze even in haar eigen papieren en legt het blaadje net als ik voor zich neer. Haar ogen schieten over de woorden heen.

Dit is een gedicht dat doorraast. Er zijn geen regelafbrekingen, alle regels zijn met ‘en’ aan elkaar geschakeld. Hoe kwam je tot deze vorm?

Dit gedicht schreef ik een jaar geleden, vlak nadat ik een toneelstuk had afgerond. Als ik lang aan een tekst heb gewerkt, vind ik het lastig om niets om handen te hebben. Dan stort ik me direct op een nieuwe tekst zonder er te veel bij na te denken, en dat mislukt natuurlijk vaak omdat je niet fris eraan begint.

Ik had wie was ik. strafregels gelezen, de fantastische recentste bundel van Alfred Schaffer. Daar zit een gedicht in over ‘een evenbeeld tevoorschijn hakken’ en dat inspireerde me om als een razende te gaan schrijven, eerst een rampzalig toneelstuk. Toen ik dat in de la had gelegd, schreef ik in tien minuten dit gedicht. Daarna is er geen letter meer aan veranderd. In die tien minuten kon ik natuurlijk niet alle keuzes die ik maakte overwegen. Het ritme was er ineens en het klopte.

Is dit hoe je schrijfproces er meestal uitziet?

Normaal schaaf ik juist nog veel aan mijn teksten. Na het schrijven kun je afstand nemen van het gedicht en zien wat je wilde zeggen. Dan wordt duidelijk welke beelden daar niet bij passen en eruit moeten, vaak is dat hard nodig.

Dit gedicht is daar een uitzondering op. Toen het op papier stond, voelde ik direct dat het gelukt was. De rest van de dag lag ik voor pampus. Die uitputting was een teken dat ik alles wat ik kon erin had gestopt. Van de gedichten in mijn bundel zijn er denk ik vijf uit een schrijfproces als dit ontstaan. Ik zou het liefst altijd in die modus schrijven, maar zoiets is niet op te roepen. Het helpt als het begin direct raak is. In de eerste regel van dit gedicht moest niet gewoon ‘zij’ staan, maar het afstandelijkere en algemenere ‘de vrouw’.

Je kunt het gedicht door die woordkeus allegorisch lezen. Zou je dit gedicht over ‘de vrouw’ feministisch noemen?

Dat is een lastige vraag… Ik zeg er natuurlijk wel iets mee, maar die bedoeling leg ik er pas achteraf in. Ik besloot niet van tevoren: ik ga een feministisch gedicht schrijven. Er is hier als het ware een voice-over van een spelshow aan het woord en dat veroorzaakt paniek bij de vrouw: vreemden beoordelen haar op wat ze doet en wie ze is. Dat ik daarover schrijf heeft natuurlijk al iets feministisch.

Ook veelzeggend: het gedicht staat in een afdeling genoemd naar Persephone. Daar staat een ander gedicht in dat geïnspireerd is op het beeld van Bernini, de ontvoering van Persephone naar de onderwereld. In dat gedicht komt het beeldhouwwerk uit ‘en de vrouw kleit haar evenbeeld’ terug en ook het trauma. Die samenhang is natuurlijk geen toeval, maar het blijft toch raadselachtig hoe alles onbewust samenkomt.

Hoe zit je bundel verder in elkaar?

Drie afdelingen zijn genoemd naar mythische figuren: Persephone, Pandora en Prometheus. De vierde heet ‘Placebomens’, net als de bundel. Ik wil niet te autobiografisch schrijven – al ontkom je daar natuurlijk nooit volledig aan – en vertrekken vanuit een mythe helpt me daarbij. Bovendien gaat de bundel veel over de dood, het verlangen ernaar en tegelijk de angst ervoor. Die thematiek kan ik goed ophangen aan de mythes.

Vóór deze structuur had ik al veel gedichten geschreven die hier naadloos inpasten, ook als ze niet expliciet over de dood gingen. Dat is maar goed ook, want ik vind het lastig om te schrijven vanuit een vooraf bedacht doel. Dan ligt de betekenis al te veel vast en mislukt het gedicht meestal.

Twee weken terug schreef ik nog een nieuw gedicht om een ouder gedicht te vervangen. Een bijna onmogelijke opdracht, want tijdens het schrijven was al duidelijk welke plek het gedicht zou innemen, terwijl je van tevoren helemaal nog niet zou moeten nadenken over hoe het in het geheel gaat passen. Ik ben blij met het eindresultaat, maar ik besefte ook hoe fijn het is dat ik zo lang heb kunnen schrijven zonder die context.

Hoe is dat gedicht dan toch gelukt?

Voor mij is het een onderdeel van poëzie schrijven dat ik veel ander werk lees. Ook kunst, documentaires of essays kunnen mij helpen. Het internet is natuurlijk een fantastische bron, alleen al de website Poetry Foundation. Vooral ritme kijk ik wel eens af van andere dichters. Ik plagieer geen stukken tekst maar bekijk: hoe kan ik dit integreren in mijn poëzie? Ook vind ik het prettig om op basis van bestaande gedichten te associëren. Alles wat in me opkomt, verzamel ik in mijn notitieboek. De associaties zijn mijn ingrediënten, en voor de meeste gedichten giet ik de ingrediënten in een malletje. Dat kan lang duren want het ritme moet kloppen, voor dit gedicht kostte dat me een maand.

Ik ga dus vaak op een voorspelbare manier te werk. Maar tegelijkertijd wil ik graag dat een gedicht me tijdens het schrijven verrast. Voor mij is een dag geslaagd als ik een goed gedicht heb geschreven. Toen ik aan de Schrijversvakschool eens de opdracht kreeg om twee weken niet te schrijven, was dat enorm afkicken. Ik mocht daarna niet de hele dag blijven ploeteren op een tekst of bij het schrijven vanuit mezelf vertrekken, wat me normaal juist houvast geeft. Maar die beperkingen hebben wel iets opgeleverd: een voor mij uitzonderlijk lang gedicht waar ik heel blij mee ben en dat de laatste afdeling van mijn bundel vormt.

Nu voel ik juist de drang om deze nieuwe benadering te herhalen, omdat het die ene keer zo goed gewerkt heeft. Daarbij wil ik ook weer dezelfde dingen lezen als toen. Maar als dat mijn gewoonte wordt, verras ik mezelf natuurlijk óók niet meer… Dat is mijn valkuil, ik moet mijn patronen blijven doorbreken.

Naar welke dichters keer je steeds terug?

Vroeger was dat altijd Lieke Marsman. Als een gedicht van mij niet lekker liep, dook ik in haar verzameld werk. Ik vind haar nog steeds fantastisch, maar nu zoek ik wat anders. Een recente bundel die ik heel goed vind is Virgula van Sasja Janssen, die is heel lyrisch en heeft een enorme stuwing erachter. En natuurlijk die van Alfred Schaffer, en Big data van Anne Vegter.

Ik merk, onder andere aan wat ik nu graag lees, dat voor mij de grenzen tussen poëzie en toneel steeds meer vervagen. Vroeger was ik bezig met construeren, beelden aan elkaar rijgen met veel witregels ertussen. Tegenwoordig heb ik meer interesse in wie er praat, en hoe. Mijn gedichten zijn kleine monologen geworden waarin de stem centraal staat. Ik was me er de laatste jaren van bewust dat ik me nog sterk aan het ontwikkelen was. Daarom heb ik gewacht met debuteren tot de gedichten een mooi geheel vormden. Hierna ontwikkel ik me vast weer verder, maar in deze bundel doe ik wat ik nu kan.

Wat hoop je dat lezers zeggen?

Zelf hoop ik altijd dat een bundel me verrast, dus ik hoop dat lezers in mijn bundel beelden of regels tegenkomen waarvan ze denken: oh wacht even, dit moet ik even rustig lezen.

De ontvangst is spannend want er zit veel van mij als persoon in deze bundel – maar ook veel komt niet vanuit mij, en dat gaan lezers mogelijk wel met mij persoonlijk verbinden. Al is het ook prima als dat gebeurt, dat krijg je ervan als je gedichten schrijft met een ik erin.

Natuurlijk hoop ik dat mensen het goed vinden. Inmiddels hebben veel mensen meegelezen die allemaal weer andere gedichten beter vinden. Daardoor weet ik wel: het zijn gewoon meningen. Toch kropen tegen het einde van het proces die stemmen van buiten al in mijn hoofd. Dat kan niet, dan ben je niet meer onbevangen. Gelukkig heb ik ze lang genoeg buiten kunnen houden.

*

en de vrouw kleit haar evenbeeld

en de vrouw kleit haar evenbeeld en de vrouw zoekt haar zwakke plekken op
en de vrouw verliest haar duimen in haar dijen ah daar zijn ze weer! en de vrouw
mag pas terug als het kloppend is en de vrouw lacht want het klopt en we halen
de jury erbij en de jury is unaniem heeft zelfs geen oogcontact nodig want het
klopt niet: de vrouw lacht maar het evenbeeld niet en er klinkt een harde zoem
en de vrouw vervormt de mond van haar evenbeeld en het is een geconcentreerd
werkje en de spanning lijkt kauwbaar en de klei is al aan het harden en de vrouw
werpt een blik op de klok en hier waait haar verstand los als bloesem die de tak
verlaat en als de vrouw haar verstand weer te pakken kreeg zou ze wel aan haar
eigen lach werken maar de vrouw krijgt haar verstand niet te pakken en de vrouw
blijft trekken aan de droge klei en nu breken de lippen af het is geen gezicht en nu
staat de vrouw met de lippen van haar evenbeeld in haar handen en de vraag is
of ze zich realiseert dat ze niets meer te zeggen heeft en stop de tijd

Besproken boeken

Emma van Hooff: Placebomens

Placebomens

Emma van Hooff

Bestel