Negen interviews met dichters die werken aan hun debuutbundel

59

Pim Lammers: ‘Je moet niet kinderachtig doen’

Thijs Joores

Op straat is het een drukte van belang – een protest tegen de coronamaatregelen. Ik ben op bezoek bij Pim Lammers en vanuit zijn woonkamer hebben we goed uitzicht op de stoet die steeds tóch nog een stukje langer blijkt. Een behoorlijk bont gezelschap, merkt Pim op, diverser dan je misschien zou verwachten. Als ik goed kijk, zie ik dat hij gelijk heeft.

In de kamer staan grote stellagekasten volgepropt met boeken. Hier woont een grote lezer, maar ook een productieve schrijver. Sinds zijn prentenboekdebuut Het lammetje dat een varken is (2017) heeft Pim in rap tempo een klein oeuvre opgebouwd – en nu komt daar voor het eerst poëzie bij. De bundel ligt op het moment van spreken op het bureau van illustrator Sarah van Dongen en heet Ik denk dat ik ontvoerd ben (en andere familiegedichten).

Als ik kijk naar je gedicht ‘Wat jongens niet mogen doen’ (zie hieronder) springt als eerste de lange opsomming in het oog. Weet je nog hoe je aan deze vorm kwam?

Als ik aan een gedicht voor kinderen begin, denk ik terug aan mijn eigen jeugd. En dan vooral aan momenten die voor mij belangrijk waren en waarvan ik de gevoelens die ik toen had nu nog terug kan halen. Heel concrete herinneringen zijn dat vaak, in dit geval een van mijn eerste verliefdheden, in groep 7. Ik was elf jaar en voor het eerst verliefd op een jongen – op Nick, net als de ik in dit gedicht. Ik voelde dat die verliefdheid stiekem moest blijven, omdat ik de enige was die dit zo voelde, dat wist ik zeker. Misschien niet de enige op de wereld, maar in ieder geval wel in mijn dorp, op mijn school, in mijn klas.

Voor een gedicht vind ik een hoofdpersoon die eenzaam en alleen zit te verlangen niet genoeg, ook al was dat in mijn geval wel de waarheid. Hier kon ik aan het realistische nog iets hoopvols toevoegen, dus heb ik de wens van mijn elfjarige ik laten uitkomen: hij krijgt een liefde. Maar die is nog steeds stiekem. Het einde stond al snel op papier, maar de opsomming was eerst maar een klein lijstje van drie dingen. Dat heb ik uitgebreid met allerlei dingen die niet mogen, voorbeelden waar veel kinderen en volwassenen zich denk ik in kunnen herkennen. Nu heeft het gedicht een sterkere opbouw met wat onverwachte regels, waardoor het einde beter binnenkomt.

Het gaat dus om herkenbaarheid, maar ook om opbouw en een bepaalde speelsheid. Hoe bewust ben je daarmee bezig tijdens het schrijven?

Aan de ene kant wil ik weten waar ik naartoe werk, maar aan de andere kant word ik regelmatig verrast tijdens het schrijven. Ik heb ze allebei nodig, zekerheid én verrassingen. In dit geval had ik niet van tevoren bedacht dat er zo’n lange lijst moest komen, maar tijdens het schrijven merkte ik: ik kan met deze voorbeelden herinneringen oproepen bij de lezer. En met een regel als ‘schelden met het woordje …’ kon ik er juist wat lucht in brengen. Ik wil niet schrijven vanuit het idee: luister even naar dit gedicht en dan zullen jullie merken hoe zwaar homoseksualiteit is. Er moet humor in zitten, een lichtere toon.

Hoopvol maar realistisch, is dat hoe je altijd probeert te schrijven?

Ik was nooit van plan om voor kinderen te schrijven. Ik wilde wel altijd al schrijver worden, maar in de overtuiging dat ik een grote, meeslepende roman zou maken. Ik ben als het ware per ongeluk de kinderliteratuur in gerold en heb ontdekt hoeveel mooie verhalen voor kinderen er geschreven zijn en nog geschreven kunnen worden. Je kunt in kinderboeken je fantasie volledig inzetten want alles is mogelijk, en voor de verschillende leeftijden is het aanbod heel divers, zowel qua onderwerp als qua genre.

Ik denk veel na over wat mijn positie als kinderboekenschrijver is en wat ik met mijn boeken wil bereiken. Natuurlijk wil ik mooie verhalen schrijven, maar ik wil ook iets betekenen in deze maatschappij. Dat doe ik vooral op het vlak van diversiteit, omdat ik weet wat ik als kind heb gemist in boeken. Als ik als kind gedichten als deze had gelezen, had ik geweten: ik ben niet de enige.

Je schrijft dus als het ware voor je jongere zelf?

Ja. Doordat ik terugga naar mijn eigen jeugdherinneringen, kom ik dicht bij de kinderen te staan voor wie ik schrijf. Ik schrijf vanuit het kind. Daardoor vertrek ik ook vanuit de vraag: welke boeken had ik zelf nodig, waar wilde ik over lezen? Over die onderwerpen wordt nog steeds niet veel geschreven. Ik ben op zoek naar manieren om iets nieuws toe te voegen aan de kinderboekenwereld. Een belangrijk deel van mijn schrijverschap is dat ik kinderen én volwassenen iets kan leren.

Ik noem expres ook volwassenen, omdat ik aan hen duidelijk wil maken dat onderwerpen als homoseksualiteit niet ‘moeilijk’ zijn voor kinderen. Kinderen kijken heel open naar de wereld en zodra je ergens met ze over kunt praten, is het meteen niet meer eng. Een goed voorbeeld daarvan is mijn debuut, dat je kunt zien als een transgenderprentenboek. Veel mensen geloven niet dat je met kinderen over dat onderwerp kunt praten, en ik wil laten zien dat dit juist hartstikke simpel is.

Je hebt volwassenen iets te leren. Hoe maak jij je de gedichten, die toch bedoeld zijn voor kinderen, zelf ook interessant voor volwassenen?

Pas toen ik voor kinderen begon te schrijven, ging ik voor het eerst sinds mijn eigen jeugd kinderboeken lezen. Daarvoor dacht ik: ik ben geen kind meer, dus waarom zou ik kinderliteratuur lezen? Ik had dus een hele nieuwe wereld aan boeken om te ontdekken. Het vervelende van kinderboeken is dat er ‘kinder’ voor staat, terwijl ze ook voor volwassenen interessant zijn. Daar streef ik ook naar in mijn bundel, bijvoorbeeld door gevoelens te omschrijven op een manier die kinderen en volwassenen kan raken. Hopelijk ga je, welke leeftijd je ook hebt, na het lezen van de gedichten anders naar familiebanden kijken. Misschien roep ik via mijn eigen jeugdherinneringen bij volwassen lezers herinneringen van henzelf op. Dat kan confronterend zijn en tegelijk heel fijn.

Er is niet een aparte laag in de gedichten voor volwassen lezers, maar je wil volwassenen en kinderen met dezelfde elementen aanspreken. Dat klinkt alsof je kinderen als lezers heel serieus neemt.

De beste tip die ik ooit heb gekregen is: als je voor kinderen schrijft, moet je niet kinderachtig doen. Daar prikken ze direct doorheen. Er zit een verschil tussen over een kind praten en met een kind praten. Als ik er humor in stop, lach ik niet om een kind maar met een kind. Bovendien hebben kinderen veel meer door dan volwassenen denken. Sterker nog, kinderen willen juist dingen lezen die ze uitdagen. Elk gedicht dat ik schrijf, toets ik daaraan. Als er een flauwe grap in het gedicht zit, of als het alleen de ouders aanspreekt, komt het niet in de bundel.

Hoe is het om na je eerdere kinderboeken nu voor het eerst gedichten te schrijven voor kinderen?

Mijn eerste kinderboeken werden goed ontvangen en ik ontving zelfs een Zilveren Griffel. Dat is natuurlijk heel fijn, maar het werkt ook verlammend, omdat het een verwachting schept. Ik voelde niet meer de ruimte om rustig te onderzoeken wat ik leuk vond om te schrijven – het was mijn werk geworden.

Toen werd me een keer gevraagd of ik ook kindergedichten schreef. Ik zei gewoon ja, want dat betekende een nieuwe schrijfopdracht. Opeens had ik drie weken de tijd om drie gedichten te maken, en toen moest ik wel. En ik vond het zó leuk om te doen! Bovendien voelde ik dat het goed lukte. Dus schreef ik meer gedichten en zo is langzaam de bundel tot stand gekomen.

Familie was voor mij een fijn overkoepelend thema om mee te werken, merkte ik al gauw. Er zit heel veel in: ik kon veel schrijven over verschillende familierelaties, maar ook liefde valt voor mij onder familie. Tijdens het schrijven stuitte ik op onderwerpen die me zo fascineerden dat ik er een aparte bundel over had kunnen schrijven. Bijvoorbeeld de relatie tussen een grote en kleine broer. Ik ken dat grotebroergevoel zelf goed, en daar gaan ook meerdere gedichten in deze bundel over. Maar dat hadden er nog meer kunnen zijn – misschien wel genoeg voor een volgende bundel.

Je bundel verschijnt komende zomer. Op welke reactie hoop je?

Ik hoop dat mensen het mooi vinden, kinderen én volwassenen. Ik voel dat deze bundel is wie ik ben – als mens en als schrijver – en dat maakt het extra spannend. Ik heb het idee dat ik iets nieuws heb ontdekt in mezelf en daarmee hopelijk ook in de kinderpoëzie. Qua vorm, onderwerp, toon, alles bij elkaar. Volgens mij ben ik met deze bundel op een spoor gekomen in mijn schrijverschap dat me nog veel verder gaat leiden. Ik zit op verschillende manieren zelf in dit werk, met mijn eigen ervaringen maar ook met wat ik mooi en belangrijk vind. Die insteek is nieuw voor mij en ik wil graag op deze manier verder. Ik heb nu al zin in de volgende bundels.

*

Wat jongens niet mogen doen

Nick en ik zijn jongens
en er is veel dat jongens niet mogen doen:

– tot half drie opblijven om enge zombieseries te kijken
– op schooldagen bij elkaar logeren
– met losse handen fietsen
– de schrobzaag en de klopboormachine meenemen naar de hut
– schelden met het woordje …
– spieken tijdens het veel-te-moeilijke-woorden-dictee
– laten spieken tijdens het veel-te-moeilijke-woorden-dictee
– praten over wie het sterkst is, de beer of de leeuw, terwijl de juf een som staat uit te leggen
– toch nog ‘de leeuw natuurlijk’ zeggen
– naast elkaar zitten in de klas
– zonder papa en zonder ladder de bal pakken van het dak
– een tweede slokje bier proeven
– mama vragen wat we gaan eten als ze in een yoga-houding zit

Wij zijn jongens
en er is zó veel dat jongens niet mogen doen.

Daarom geef ik Nick
alleen in het geheim,
alleen als niemand het ziet,
een zoen.