Ik beet zachtjes op mijn onderlip en sabbelde eraan. Mijn onderlip schuurde langs mijn voortanden. Hoewel ik naar de televisie keek, merkte ik dat mijn zusje me aanstaarde. Haar doffe oogjes voelde ik branden op mijn huid.
‘Wat doe je?’ vroeg ze met gefronste wenkbrauwen. ‘Mama heeft je toch gezegd dat je niet op je lip mag bijten?’
‘Je hebt gelijk,’ zei ik glimlachend. ‘Maar het is spannend.’
We staarden naar de televisie. Op MSNBC verschenen keurig geklede nieuwsmannetjes die druk in de weer waren met een interactieve kaart van de Verenigde Staten. Sommige staten kleurden blauw, anderen waren nog grijs. De meeste rood. Plots kondigde een bebrild mannetje aan dat Hillary Trump in Michigan waarschijnlijk niet meer ging inhalen.
‘Ik begrijp niets van die lui in Michigan. Ze zijn te dom om na te denken. Ze gebruiken zelf enorm veel overheidsgeld, maar zijn er toch op tegen. Volgens mij zijn ze daar nog te dom te kakken.’
Ik hoorde mijn zusje diep in- en uitademen, alsof ze hard nadacht en haar brein daarom veel zuurstof probeerde leveren.
‘Wat bedoel je met te dom om te kakken?’
‘Het was ironisch bedoeld, Anne.’
‘O,’ zei ze. ‘Sorry.’
Ik vertelde haar dat ze er niets aan kon doen, dat de dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn, dat ze is zoals ze is. Voorzichtig streelde ik haar schouder. Met ietwat schokkerige bewegingen nam ze afstand, haar kleine fragiele lijfje was nu zo’n twintig centimeter van me verwijderd.
‘Dr. Martin zegt dat ik misschien meer fysiek contact moet opzoeken,’ zei ze. ‘Hij kan dan wel psycholoog zijn, maar ik vind dit wel lang genoeg contact, als ik heel eerlijk ben.’
Ik haalde diep adem. Van mijn zusje houden betekende ook liefhebben wat van haar Anne maakte.
‘Wel fijn dat je mama’s taken wilde overnemen,’ zei Anne, alsof iemand haar verplichtte het te zeggen.
De zender schakelde over naar New York, naar het Javits Center. Duizenden mensen hadden zich verzameld onder het glazen plafond van het conventiecentrum. Duizenden mensen die aan het begin van de avond hoopvol oogden, duizenden mensen die vanavond het plafond slechts in gedachten zouden zien breken.
‘Die kloterepublikeinen willen dat we nog meer eigen bijdrage betalen,’ zei ik. ‘Ik weet niet hoe we Dr. Martin moeten gaan betalen komende periode. Mam had nog wat op de bank staan, maar ik weet niet hoelang we het daarmee kunnen redden.’
Voorzichtig sloeg ik mijn hand tegen mijn hoofd, soms wilde ik dat God mij de mogelijkheid ontnam te spreken. We zwegen een tijdje, op de televisie zagen we hoe mensen zich druk maakten over percentages en ingewikkelde berekeningen. Wij waren een percentage, geen mensen.
‘Wil je dat niet meer zeggen?’ zei Anne ineens op een bozige toon terwijl ze haar vinger naar me uitstak.
‘Sorry, ik wilde je niet onnodig veel angst inboezemen.’
Ze keek me vragend aan en bleef even stil.
‘Of wat bedoel je, wat wil je dat ik niet meer zeg?’
‘Je sprak over mamma in de verleden tijd,’ antwoordde ze. ‘Wil je dat nooit meer doen?’
‘Ze is toch overleden?’ vroeg ik. ‘Al drie weken geleden.’
‘Je hoeft niet levend te zijn om in het heden van anderen veel te betekenen,’ zei ze dwingend, alsof ze verder geen tegenspraak duldde.
‘Oké,’ zei ik.
We staarden naar de televisie, we waren een van de miljoenen getuigen van de rode opmars die niet te stuiten leek. North Carolina en Wisconsin vielen in handen van iemand die niet het beste voor had met ons. Vanaf onze zitbank waren we getuige van de moord op onszelf. Ineens lieten ze op televisie archiefbeelden van oud-presidenten zien.
‘Waarom zegt die presentator dat Bill Clinton de eerste zwarte president was?’ vroeg Anne. ‘Bill Clinton was toch echt wit. Mama zei dat ook vaak, ik moest haar altijd verbeteren.’
‘Het is een soort bijnaam. Bill Clinton groeide op in armoede. Zijn vader overleed, nog voor Bill de kans had hem te leren kennen. Zijn stiefvader had een alcoholprobleem,’ zei ik. ‘Bill Clinton is een van ons, ook al delen we niet dezelfde huidskleur.’
‘Nou en? Bill Clinton is toch alsnog niet zwart?’
Ik zuchtte. Langzaam maar zeker zagen we Amerika steeds roder worden, de wereld werd steeds roder. Mijn zusje keek droevig naar het scherm. Nadat Florida vermoedelijk naar de republikeinen zou gaan, staarde ze naar de grond.
‘Ik ga even wat thee zetten in de keuken,’ zei ik nadat. ‘Ik ben zo terug.’
Hoewel ze niet reageerde, deed ik voor twee personen water in de theepot, ik staarde naar de stoom die eruit kwam, zich verspreidde in de keuken en de ramen liet beslaan. Arme meid, dacht ik. Het land dat al 440 jaar groeide stond niet toe dat haar inwoners mee mochten groeien, dat Anne mocht groeien. Met twee kopjes thee liep ik de woonkamer in. Ik voelde mijn handen trillen, mijn hart miste een slag. Anne was verdwenen. Ik riep haar naam drie keer, maar kreeg geen reactie. Vanuit het raam zag ik opeens een silhouet met een sigaret.
‘Kom naar binnen,’ zei ik terwijl ik de tuin inliep. ‘Het is hartstikke koud. Waarom rook je een sigaret, je was toch gestopt?’
‘Ik had het nodig, speciaal vannacht.’
Ik liep op haar af en sloeg een arm om haar schouders. Met veel kracht stootte ze mij van haar af. Kut, dacht ik.
‘Luister, de eigen bijdragen worden dan wel verhoogd, maar we vinden wel een weg om Dr. Martin te betalen,’ zei ik. ‘Die republikeinen doen alsof je niet bestaat, maar dat betekent niet dat je voor mij niet bestaat.’
‘Ook voor jou besta ik niet.’
‘Waar heb je het over?’
‘Ook al ben je mijn zus, bij jou voel ik me een buitenstaander,’ zei ze. ‘Net met dat zwarte president gedoe bijvoorbeeld en toen je het over ironie had.’
‘Het spijt me,’ zei ik voorzichtig terwijl ik naast haar kwam staan.
‘Het geeft niet, jij, jullie kunnen er ook niets aan doen. Autisme is de enige schuldige.’
We luisterden naar de wind die door de bomen waaide, en keken naar de eikenbladeren die zachtjes naarbeneden dwarrelden. Ik luisterde naar het kloppen van mijn hart, maar kon hier geen diepzinnige betekenis uit herleiden.
‘Mag ik je een knuffel geven, alsjeblieft?’ vroeg ik. ‘Alsjeblieft?’