De gitarist zat midden in een echtscheiding. Of eigenlijk: een vechtscheiding. Toen hij op een avond eerder naar huis kwam van het pokeren vond hij zijn vrouw met een andere man in bed. Hij kende de man niet. Ook de manier waarop zijn vrouw op die vreemde man tekeer ging herkende hij maar amper. Hij stond een tijd in de deuropening, lang genoeg om hen allebei te laten schrikken en de dekens over zich heen te trekken, lang genoeg om zijn vrouw hem met grote ogen aan te laten kijken en hem te vragen: ‘Wat doe jij hier?’
Alsof dit niet zijn huis was. Alsof deze slaapkamer, dit echtelijk bed niet ook van hem was. Hij gaf geen antwoord, liep weg, vertrok naar het dichtstbijzijnde hotel. Toen hij eenmaal in bed lag – nadat hij een uur had gedoucht, met het water zo heet dat zijn huid nog een halfuur nagloeide – vroeg hij zich af of ze na zijn vertrek verder waren gegaan, of ze hadden afgemaakt waar ze aan begonnen waren. Hij vroeg zich af of hun vijfjarige dochtertje wakker was geworden, of ze de man kende. Hij vroeg zich af wat voor leugens zijn vrouw zou hebben verzonnen. Hij wist niet precies of en wat het uitmaakte, grotendeels omdat hij ook wel wist dat hij daar nooit een antwoord op zou krijgen.
De volgende dag besloot hij toch maar weer naar huis te gaan. Een goede reden had hij er niet voor, maar hij wist tenminste zeker dat op zijn hotelkamer blijven zitten ook niet de oplossing was. Toen hij de woonkamer binnenliep zat zijn vrouw aan de eettafel, met hun dochtertje naast haar. Haar hoofd gebogen, steunend op haar handen, alsof ze daar op hem had zitten wachten. Ze huilde. Hun dochter staarde naar het hout. De gitarist gooide de sleutels op de tafel, kuchte een paar keer, liep met zware voetstappen door de woonkamer en ging toen tegenover hen zitten wachten. Ze zou hem zeggen dat het een fout was, dat het niets betekende, dat het nooit meer zou gebeuren. Hoe de gitarist zou reageren wist hij nog niet, maar dat zou hij vanzelf bedenken.
Ze keek hem met betraande ogen aan en zei: ‘Je maakt het me ook zo verdomd moeilijk.’
De gitarist knipperde een paar keer. Had hij dat goed verstaan? In zijn hoofd leek er een soort kortsluiting te ontstaan – ineens waren al zijn gedachten leeg. Hij staarde naar haar, zag hoe ze daar met rode ogen door haar vingers heen naar hem keek. Hij deed zijn mond een paar keer open en weer dicht, als een vis die naar adem hapte op het droge.
‘Pardon?’ wist hij uiteindelijk toch nog uit te brengen.
Ze haalde haar neus op, veegde haar tranen weg en zuchtte diep. ‘Je bent altijd weg. In de kroeg, in het casino, god weet waar. Wanneer is de laatste keer dat je me spontaan ergens mee naartoe hebt genomen? Je raakt me nooit meer aan… Ik herkén je gewoon bijna niet meer. En altijd dat geklaag van je. Ik krijg het gevoel alsof ik niets goed kan doen. Ik voel me hier de laatste tijd gewoon steeds minder thuis. Dit is niet mijn schuld.’
Dit was niet haar schuld. Dat was wat ze zei. Het was niet haar schuld dat ze een vreemde man had uitgekozen, niet haar schuld dat ze met hem naar boven was gelopen en met hem in bed was gaan liggen, niet haar schuld dat ze zich door die gast had laten aanduwen en dat ze op hem was gaan zitten om hem te berijden zoals ze dat bij hem in jaren niet had gedaan. Dat was allemaal zijn schuld natuurlijk. Hij heeft haar gedwongen met hem te neuken. Zij kon er helemaal niets aan doen. Ze lagen daar gewoon plots samen in bed.
Dat alles had hij op dat moment willen zeggen. Of nou ja, achteraf bedacht hij zich pas dat hij dat alles misschien op dat moment had willen zeggen. In werkelijkheid zag hij een vreemde in de zogenaamde spiegel die ze hem voorhield, was hij zo met stomheid geslagen dat hij haar secondenlang met een open mond aanstaarde, net zolang totdat ze de hand van hun dochtertje vastpakte en zei: ‘Ik wil van je scheiden.’
*
Ze trok hem leeg. Misschien niet fysiek, maar mentaal was ze hem aan het vermorzelen. Ze was vertrokken en had hun dochter meegenomen. Er waren nog geen advocaten of rechters in zicht, maar ze was al druk bezig met de immateriële strijd die buiten rechtszaken en afspraken om plaatsvindt: de strijd om het sociale gelijk. Terwijl de gitarist thuis zat en de puzzelstukjes van de afgelopen weken in elkaar probeerde te passen, verkondigde zijn vrouw aan alle vrienden en kennissen die wilden luisteren haar versie, waarin hij de dronken, afwezige echtgenoot en vader was.
Sommigen vroegen hem nog of het waar was, wat ze hadden gehoord, terwijl anderen hem zonder pardon meteen een hork noemden. Ze hadden het altijd al geweten, zeiden ze, dat hij een slechte echtgenoot zou zijn, dat hij überhaupt een slecht mens was. Hij kon maar beter wegblijven, zowel van zijn vrouw als van zijn dochter.
Dat laatste kon hij simpelweg niet. Na bijna een week van radiostilte van zijn gezin besloot hij zijn vrouw te bellen. Pas na de vierde keer nam ze op, met een geërgerde ‘Hallo?’
‘Mag ik onze dochter even?’ vroeg de gitarist. ‘Ik wil haar stem horen.’
Het was eventjes stil aan de andere kant van de lijn. Toen zei ze: ‘Wacht even.’
De gitarist hoorde gestommel, traptreden, vage stemmen op de achtergrond. De telefoon werd weer naar haar oor gebracht.
‘Ze wil je niet spreken,’ zei ze.
Pas op dat moment begon hij zichzelf te zien zoals zijn vrouw hem zag. Als zelfs zijn dochter niet meer met hem wilde praten, dan moest hij bijna wel de man zijn van wie zijn vrouw zei dat hij het was. Hij dacht terug aan de afgelopen weken, maanden. Aan de keren dat hij niet thuis was, aan de laatste keer dat hij haar had aangeraakt of mee uit eten had genomen. Hij dacht aan wat voor vader hij was geweest. En ja, natuurlijk kon hij zich momenten herinneren dat hij een goede echtgenoot was, een goede vader, maar misschien, dacht hij nu, dat hij die momenten in zijn herinnering groter had gemaakt dan ze eigenlijk waren en zijn gebreken juist kleiner. Misschien had zijn vrouw gelijk, had hij het haar inderdaad simpelweg verdomd moeilijk gemaakt.
*
Een week of twee later kreeg hij een appje van de zanger.
Morgen 16:00 wat rommelen in de studio. Met z’n 4’en. Idee voor nieuw album.
Daar had hij nu precies even geen zin in. Hij appte terug dat hij ziek was, maar zijn bericht bleef hangen op één vinkje. Hij probeerde bandleden te bellen, maar niemand gaf gehoor. Toen hij de volgende ochtend nog steeds niemand wist te bereiken zag hij geen andere optie dan gewoon te gaan.
De zanger sprong op toen hij hem zag. ‘Ein-de-lijk! We waren al bang dat je niet zou komen.’
De gitarist bromde iets en ging zitten terwijl de zanger uitlegde wat de bedoeling was. Blijkbaar was hij een tijd geleden begonnen aan een paar teksten waar hij iets in zag. Ook de drummer had er al een blik op geworpen en nu was het tijd om gewoon maar eens wat te spelen en te kijken wat er zou gebeuren.
Dus dat is wat ze deden. De drummer maakte zich klaar, de pianist ging achter zijn piano zitten, de gitarist stemde zijn gitaar en ze begonnen te spelen. Al voordat ze het refrein hadden bereikt riep de zanger de groep een halt toe en keek hij naar de gitarist. ‘Je valt uit de toon,’ zei hij. ‘Blijf erbij.’
Maar de gitarist luisterde amper. Ze gingen verder en de gitarist harkte maar wat op zijn gitaar, had geen oor voor het ritme en de melodieën van de anderen. Hij werd pas wakker toen de zanger plots naast hem stond en in zijn oor tetterde. ‘Gast! Wat is er met jou aan de hand?’
De gitarist keek hem gapend aan. ‘Ik…’ stamelde hij. ‘Mijn… We gaan scheiden. Mijn vrouw en ik. Zij heeft m’n dochter.’
De woorden waren eruit voor hij het doorhad. Alsof hij een glijbaan op gestruikeld was kon hij ineens ook niet meer stoppen. Hij vertelde hoe hij haar met die man in bed had gevonden, hoe ze aankondigde dat ze wilde scheiden, hoe hij niet meer werd aangekeken door vrienden en kennissen, hoe zijn bloedeigen dochter niet meer met hem wilde praten. Hij vertelde hoe hij zijn vrouw had verwaarloosd. Hoe hij dit alles had verdiend. Toen hij klaar was met zijn verhaal keek de zanger hem nog woester aan dan net.
‘Nee,’ zei de zanger. ‘Dat ben jij niet. Het kan me geen reet schelen wat die vrouw van je over jou zegt, maar dat is niet de gitarist die ik ken. De gast die ik ken, heeft het zelfvertrouwen van een beer en is een van de beste mensen op deze godvergeten planeet. Dus wat jij gaat doen is het volgende: jij recht die schouders van je, haalt diep adem, zet die vrouw uit je kop en je speelt de sterren van de hemel, verdomme. Daarna laat je de hele wereld zien wat voor een topvent jij bent, gesnopen?’
De gitarist veegde een traan uit zijn ogen, knikte toen.
‘Oké dan, daar gaan we weer.’
Het ging ietsje beter, nu. De gitarist luisterde naar de klanken om hem heen, naar de sfeer van de tekst en de instructies van de zanger. De muziek werd beter, kreeg langzaam meer vorm.
‘Juist ja,’ riep de zanger. ‘Kom op, en nu nog wat pit!’
En de gitarist gaf pit. Hij ramde op de snaren, trok de muziek uit zijn tenen, het zweet stond op zijn voorhoofd. Hij stelde zich voor hoe hij op het podium stond, met duizenden juichende mensen voor zich en hij op zijn knieën losging op zijn gitaar. Langzaam verdwenen de scheiding, de bandleden, de studio en hijzelf – tot alleen de muziek nog over was.