Bekentenis – een tweede midden 

Lelie Danesh

I go on speaking to you, risking disconnection: I’m subterraneously unattainable because of what I know. – Clarice Lispector, Água Viva

En Pound had het hierover, eens las ik het ergens: en de dag bleek niet vol genoeg. En de nacht bleek niet vol genoeg. Nu ben ik de veldmuis. Ik rol over, lig op mijn buik. Ik vraag me af waarom deze woorden blijven aandringen als binnenstem, daar blijven hangen. 

Nu ben ik de veldmuis. In een donkere hoek, uitgestort en gelijk aan lucht. Het laatste zuchten ervan. Ik kan toegeven, daar waar de wanhoop lustig rondslaat, wil ik blijvend vragen: zoek mij. Vind mij. Ik lig hier. Hier met een korte staart plompe bouw, stompsnuit, tegen het platgeslagen gras aangedrukt door een zware lucht.  

Vanuit mijn rechteroor, in de uiterste hoek, klinkt verveelt het landschap, bijna onbewogen. Mijn geduld raakt op. Ik denk aan hen: mensen wiens vreugde rijpt als een vrucht, sappig ontbloot en vervolgens valt, opgevangen door een zachte grond. 

Het is haast onmogelijk te bedenken. Gehele levens opgebruikt met een lach en niets minder. Wij mensheid, neem het aan, verlangen eerder naar een niet-bestaan in onze tevredenheid. Maar we deinen op wat lokt: de lach. Dit blijkt een vervalst vertoon. 

Vergeef mij. Ik vecht tegen de stilte. 

En ik heb niks eigenzinnigs te zeggen. Ik voel enkel de behoefte mijn woorden te misbruiken.