Tussen de muren: zeven verhalen van zeven schrijvers over de bewoners van een studentenkamer
A reminder of repetition
Elisa VerkoelenWe gebruiken witte lakens en witte muren om rust in te bouwen. Het is zondagochtend en je houdt mijn hand vast. Mijn kamer is een leeg land met weinig zorgen, er wonen geen dieren, maar we kunnen de meeuwen zien tegen de witte lucht boven mijn dakraam. Meeuwen vliegen meestal los van elkaar, niet gezamenlijk zoals duiven, maar ook niet eenzaam zoals eksters. Ze bevinden zich, qua eenzaamheid, tussen duiven en eksters in, tegen de witte lucht, door het dakraam van de witte kamer, waar wij ze zien. Je houdt mijn hand vast, het is zondagochtend. Wij zijn twee handen in vlucht tegen het bed met de witte lakens.
Toen ik hier net kwam wonen viel het me op hoe lastig het voor me was om te onthouden hoe ik op bepaalde plekken kwam. De opengebroken wegen herinnerden me aan elkaar in plaats van aan zichzelf en ik moest steeds namen van straten onthouden om te weten of ik op de juiste weg was. Het resulteerde in vele keren de weg kwijtraken en vooral in vaak te laat komen. Ik probeerde de kleuren en vormen van de straten en de omliggende huizen in me op te slaan, maar ik kwam altijd weer uit bij nieuwe plekken die ik niet eerder gezien had. Mijn herinneringen lopen de laatste jaren wel vaker in elkaar over. Kamers worden kamers, avonden worden avonden, gesprekken worden gesprekken die steeds zoveel op elkaar lijken dat ik niet meer weet met wie ik ze voerde.
Ik beweeg me tegen de tijd in, de ingelijste lucht, de meeuwen. Je vertelt me dat het in geen jaren zo lang bewolkt is geweest in Nederland en België, je zegt, de mensen moeten vast last hebben van de weinige hoeveelheid licht die ze dagelijks tot zich nemen, je noemt het lichttekort. We leggen onszelf aan elkaar uit in voorbeelden, ik gebruik meestal vogels in de mijne omdat ik dat nu eenmaal doe en omdat ik graag over vogels praat. In de kamer staat een bed en een kast en nog een lege kast die we van buiten gebruiken om spullen op te leggen. Handen lijken vooral in tweevoud op vogels, maar ook in enkelvoud vergelijk ik ze.
In een brief aan mezelf schrijf ik:
Lieve E,
ik hoop dat de dingen goed gaan en ik hoop dat je het aankunt deze brief met overdenkingen te ontvangen.
Ik weet dat het soms makkelijker is om jezelf te schrijven dan om de geschreven teksten terug te lezen, dus weet dat ik niets van je verwacht in dat opzicht. De dingen waarover ik je schrijf zijn eigenlijk voor niemand bedoeld, maar daarmee wil ik je niet tekort doen.
Hoewel ik op dit moment geen idee heb hoe je naar mijn overdenkingen kijkt, helpt het schrijven om een beeld van je te scheppen. Het is ergens dan ook een beetje dubbel om je op voorhand te waarschuwen, juist omdat ik het gevoel heb je te kennen. Zo weet ik dat je nieuwsgierigheid altijd net iets groter is dan je angst of je zorgen, waardoor de nieuwsgierige ruimte altijd de twijfelende of angstige ruimte zal omvatten. En al is dat maar voor even, zelfs dan zal je in het moment de ene ruimte in de andere binnenlaten en geen rekening houden met het moment dat de nieuwsgierige ruimte op zal lossen, want nieuwsgierigheid bestaat altijd alleen voorafgaand aan iets. Daarom laat je waarschijnlijk de angst in de ruimte binnen en zal die, voor dat moment, zich binnen een soort kader afspelen, waardoor hij minder groot lijkt. Ik wil alleen maar zeggen: het houdt je vast niet tegen. Het helpt soms om abstracties op schaal uit te denken, al is het alleen maar om daarvan het gevoel te krijgen iets onder controle te hebben.
En het lijkt regelmatig alsof ik eenzelfde kamer instap op verschillende momenten. Het dakraam en je handen herinneren me aan eerdere handen en eerdere dakramen in andere kamers, alleen de vogels zijn een nieuw element in deze versie. We cirkelen, en bestaan twee keer op dezelfde plek. We overlappen. Ik probeer geen oogcontact te maken. De kamer lijkt meerdere keren in zichzelf te bestaan.
Mijn gemoed lijkt de laatste dagen minder van het weer afhankelijk te zijn en het helpt om los te laten, lieve E. Door jou zo nu en dan te schrijven ben ik andere mensen gaan benaderen zoals ik jou benader. Ik schrijf ze met dezelfde overtuiging en laat dingen over mezelf los waarvan ik niet wist dat ik ze überhaupt met me meedroeg. Ik gebruik cirkelbewegingen om mezelf op de been te houden. Het schrijven is een herinnering van herhaling geworden, de kamer een brievenbus. En dit herhaaldelijk lezen en schrijven heeft ons dichter tot elkaar gebracht, zo voelt het voor mij. Jij en ik bewegen ons langs de lijnen die we voor elkaar uitzetten.
Mijn dromen lijken van plaats gewisseld, mensen veranderen in zichzelf of in anderen, de stad verandert doorlopend, om over het weer nog maar te zwijgen. Dat maakt het alleen maar vreemder dat de ruimtes die me omvatten weinig zijn veranderd, misschien is er in een jaar tijd qua kamers wel nooit zo weinig veranderd. Natuurlijk zijn er dingen uit zicht geraakt, er zijn plekken die ik los heb moeten laten, kamers die verlies zijn gaan vertegenwoordigen. De parken in de stad zijn iets tussen tuinen en pleinen geworden en de kamer in mij is gedraaid ten opzichte van zichzelf. De binnenruimte is scheef komen te staan ten opzichte van de buitenruimte, waardoor de doorgangen moeilijk bereikbaar zijn.
Weet dat ik je snel meer zal schrijven, houd je jezelf in de tussentijd nog af en toe vast? Probeer de dingen vooral niet te ver buiten jezelf te zoeken. Alle liefs, alle goeds.
Mijn handen wachten in de witte kamer, tussen de dekens, wachten traag mijn eigen lijf af. Je spiegelt mijn bewegingen en wacht al evenzeer. Het is zondagochtend, ik vergelijk mijn kamer met een leeg land en mijn handen met de jouwe.
We zien hoe de schaduwen gespiegeld van de lichtinval veranderen en we zeggen dat de dingen die we van elkaar willen ook symmetrisch zijn. We gebruiken de kast als keukenblok en het bed als ontbijttafel. In een rommelige cirkel van spullen wisselen bestek en borden en lege bekers elkaar af. We vullen de bekers tot de helft en drinken gezamenlijk een beker melk leeg. Een lepel, twee messen, een botervloot. Een snee wit brood met twee kanten, maar niet zoals een hand twee kanten heeft. Een snee wit brood op een bord. We proberen te raden of we de boterham wel of niet hebben omgedraaid als de ander niet kijkt, maar het blijkt te moeilijk en het blijkt ook niet uit te maken. Ik zeg dat dit het bewijs is dat handen niet op brood lijken. We besmeren de boterham aan twee kanten: aan beide kanten een laag boter en een laag jam: de boterham zelf is het midden van de boter-en-jam-sandwich: jam, boter, boterham, boter, jam. Een witte kamer, een boterham zonder handvatten.