Zeven herinneringen aan voorwerpen die ik wegdeed

67

Twee wormen aan een picknicktafel onder de Melkweg

Marlies Smeenge

‘Zal ik je zakmes een onderhoudsbeurtje geven?’ vraagt de Zwitser.
‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen,’ zeg ik.
Hij loopt naar onze auto, verderop, waar de Brit en de Duitser nog altijd aan het ruziën zijn. De picknicktafel waaraan wij twee zitten is precies ver genoeg om niet met ze geassocieerd te worden, maar de ruzie wel in grote lijnen te kunnen volgen.
De Zwitser komt terug met een etuitje ter grootte van een aansteker. Er komt een miniatuur tandenborstel uit. Een klein flesje olie. Een klein doekje. Ik krijg er barbie-heimwee van. Wil de miniatuurobjecten even aaien. Hij ziet mijn blik. Schuift de spullen naar me toe zodat ik ze even kan bepotelen.
‘Heeft nou iedere Zwitser zo’n onderhoudssetje?’ vraag ik.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Zo’n beetje. Zo’n multitool is handig in de bergen. En een mes dat dienst weigert op het cruciale moment is erger dan geen mes.’
Ik overhandig hem mijn zakmes.
‘Do I have permission to open your knife?’ vraagt hij.
Ik maak een lichte hoofdbuiging. Ik wil hem vragen of er mes-etiquette bestaat, of dat hij me een beetje zit te plagen. Met deze jongen weet je het nooit. Enerzijds lijkt hij het hele leven en zichzelf bloedserieus te nemen, anderzijds ontdek ik hoe langer ik hem ken hoe meer momenten waarop hij in zichzelf zit te grinniken.
‘Waar hebben ze het inmiddels over?’ vraag ik, en gebaar met mijn hoofd naar de twee bij de auto.
Hij haalt zijn schouders op. Ik heb meteen spijt van mijn roddelige vraag. Hij is een man van de aarde, de natuur, de bergen. Niet van ruzies over niks en gekrenkte ego’s.
Maar dan zegt hij opeens: ‘Johan vindt dat David eens naar een dokter moet om de geringe lengte van zijn penis te laten bekijken. David heeft zonet een pak met worstjes naar Johan gegooid. Ze staan nu te discussiëren wie ze moet oprapen. Er zitten een paar duizend insecten op. En vleessap van de worstjes op Johans T-shirt.’
‘Dé worstjes?’
‘Dé worstjes.’

Goed, even een stapje terug. Hoe ik onder de aller helderste Melkweg ooit belandde met drie bizarre mannen, een gehuurde auto met een daktent en rottende lamsworstjes.

Ik ben in mijn eentje op reis in Australië. Het is niet een ik-ben-achttien-en-ik-ga-op-zoek- naar-mezelf-reis, maar het heeft er wat van weg. Ik ben twintig. Een half jaar geleden ontsnapte ik op een microseconde na aan de dood in een heftig verkeersongeluk met een tram. Ik was te overwerkt en druk met piekeren om goed uit te kijken bij het oversteken. Een dag later komt er iemand om in een vrijwel identiek ongeluk een paar straten verderop. Die realisatie doet iets met een mens. Zeker als je twintig bent. Terwijl ik high van de pijnstillers aan het revalideren ben, besluit ik het er eens van te nemen in het leven. Ik besluit eindelijk eens die grote reis te gaan maken en neem een voorschot op mijn smartengeld.

Het nadeel van alleen reizen in een groot land zonder rijbewijs is dat je afhankelijk bent van iedereen die op dit vlak een stukje onafhankelijker in het leven staat. En zo komt het dat ik een oproepje op het prikbord van mijn hostel hang. “Dutch girl looking for likeminded people to travel with to Kakadu National Park. No license, but I can sing and dj with the fiftyish songs on my phone.

Natuurlijk krijg ik een sms’je van een enge man die zegt dat hij me wel het één en ander van de wereld wil laten zien. Iemand die me uitnodigt op de matras in zijn tweepersoons busje. Iemand die me uitnodigt bij hem op de boerderij, die zegt dat hij een verse zandhoop op zijn terrein heeft liggen die hij “Dutchie” noemt. We hebben het hier over het tijdperk vóór alle true crime Netflix-series, maar gelukkig word ik instinctief niet enthousiast van dit soort massamoordenaars met verse grafheuvels vernoemd naar mijn land van herkomst.

Uiteindelijk beland ik om de tafel met drie mannen die allemaal in hetzelfde hostel verblijven. Er is David. Zesendertig jaar oud, dik, zo bleekroze als je je een Brit voorstelt, zeer kalend maar in de ontkenning daarover. Hij draagt afritsbroeken, een rieten hoed en canvassen wandelschoenen voor in de tropen, ook al zijn we in de grootste stad in de omliggende duizend kilometer. David is klaar voor avontuur en hij is niet bang om dat uit te stralen. Hij is hier om opnieuw te beginnen.

David heeft duidelijk zijn hele leven nog nooit ergens bij gehoord, behalve bij zijn moeder. Totdat hij op reis vertrok woonde hij nog thuis. Ik vraag me af of zij geholpen heeft om zijn outfit uit te zoeken of dat hij dat helemaal zelf gedaan heeft. In het verlengde daarvan vraag ik me af of het aan haar en haar inmenging te wijten is dat zijn leven nooit echt op gang is gekomen, of dat hij ook dat volledig aan zichzelf te wijten heeft. Maar dat vraag je natuurlijk niet zomaar aan een man van zesendertig. Dus ik houd het bij aannames.

Er is Johan. Negentien, Duits, draagt een canvassen cowboyhoed. De eerste keer dat hij Engels begint te praten heb ik het gevoel dat ik naar een porno-satire zit te luisteren. Hij heeft zo’n zwaar, kreunend Duits accent dat het een parodie op Engelssprekende Duitsers lijkt. Zeker als hij in de supermarkt aan alle medewerkers maar blijft vragen waar de “nuuuuudelnnnnnn” zijn (noedels, Duits voor pasta) realiseer ik me dat ik deze man nooit van mijn leven serieus ga kunnen nemen. Johan komt uit een extreem uitgestorven stuk van Duitsland, en heeft zodoende sinds zijn veertiende al een rijbewijs. Hij moest meehelpen op de boerderij, zware voertuigen rijden, ver reizen naar de dichtstbijzijnde kerk. In Duitsland schijn je dan een speciale uitzondering op de wettelijk toegestane chauffeursleeftijd aan te kunnen vragen. Johan heeft het iedere tweede zin over zijn verloofde. Een meisje waarvan bij doorvragen een foto getoond wordt en die een soort gnoom van zestien blijkt te zijn, maar ondanks alles staat hij toch erg trots met zijn arm om haar heen op de foto.

En dan is er Chris. Zwitsers, zwijgzaam, noemt geen leeftijd, heeft in het Zwitserse leger gezeten en heeft opvallend kleine tanden. Hij is voor onbepaalde tijd op reis. Chris fascineert me vanaf het begin. Alles aan hem is in balans en precies zoals het moet zijn. Ik heb heel diep respect voor mensen zoals hij, die niks willen of proberen te zijn maar die gewoon kloppen. Ik vermoed dat hij zo iemand is die daadwerkelijk alles dat hij heeft meegenomen op reis ook regelmatig gebruikt. Ik wou dat ik meer zoals hij was.

We besluiten met zijn vieren een auto te huren. Zo eentje met een tent op het dak en een kookkit erbij. Dan zijn we helemaal zelfvoorzienend in de outback.

Al tijdens het inkopen doen gaat het mis. David wil toch “at least half decent” eten. Hiermee bedoelt hij onder andere dat hij een pak met zestien lamsworstjes en mint sauce mee wil. Johan wil alles in onverwoestbare conserven en gedroogde dadels en vijgen. Hij zegt dat David dat op zijn leeftijd best ook in zou slaan. Of vindt hij het normaal om altijd geconstipeerd te zijn?

‘Dat kan zo een paar kilo schelen,’ zegt Johan tegen David, en prikt in diens buik.
Terwijl er spuugdeeltjes uit Davids mond wolken als hij probeert Johan af te bluffen in beter Engels, word ik steeds angstiger voor het naderende avontuur.

Al kijkend naar hoe ze wild staan te gesticuleren met hun geprefereerde outback-voedsel, realiseer ik me opeens dat ik Chris nergens meer zie. Ik dwaal door de gigantische supermarkt en vind hem bij de non-food afdeling. Hij staat in alle rust de kampeerspullen te bekijken. Lampjes die op een zonnecel werken. Waterzak-douches.

Ik inspecteer de slaapzakken. Ik ging niet op reis met het idee te gaan kamperen, en het schijnt flink af te kunnen koelen in de outback. Opeens ligt Chris op zijn buik voor het schap en steekt zijn arm tot schouderhoogte tussen de spullen.
‘Wat dóé je?’ vraag ik. Het ziet eruit alsof hij een koe inwendig aan het onderzoeken is.
Dan trekt hij een blauwe foedraal tevoorschijn.
‘Dit is waar je naar op zoek bent,’ zegt hij.
Ik bekijk het blauwe ding beter. Het is een mummyslaapzak met de Australische vlag erop. Zo te zien was het de allerlaatste. En zo komt het dat ik mijn aller dierbaarste reissouvenir in een supermarkt koop.

Uiteindelijk staan David en Johan demonstratief een paar kassa’s bij elkaar vandaan af te rekenen. David heeft een mandje vol verse worstjes en bacon, Johan heeft een stapel blikken, wat astronautenvoedsel en gedroogd fruit. Zonder dit al te duidelijk uit te spreken hebben Chris en ik naast wat snacks en vers fruit wat complementaire dingen voor bij Johans voorraad uitgezocht. We hebben zo onze vraagtekens bij de formule rauw vlees, Australische zon en de lokale krokodillenpopulatie. Bovendien hoef ik niet zo nodig dode babydieren met me mee een natuurgebied in te nemen. Het voelt op een vreemde manier oneerbiedig. Maar dat zeg ik niet.

Al in de auto naar Kakadu National Park gaat het helemaal mis. We zijn nog geen vijf minuten onderweg. Johan zit achter het stuur van de enorme terreinwagen die we hebben gehuurd. David is na veel aandringen van hemzelf op de passagiersstoel ernaast terechtgekomen. Wat blijkt: hij vertrouwt Johans rijkunsten voor geen meter en is vastberaden daar op een nét verstaanbare fluistertoon bij iedere zich voordoende gelegenheid iets van te zeggen.
‘I wouldn’t have slipped in between those two, but you know…’ fluistert hij op een rotonde. ‘Interesting usage of the break,’ lispelt hij als Johan een beetje plotseling remt voor een roofvogel met een spanwijdte van twee meter die opvliegt vanaf een kangoeroekarkas.

Misschien is Johan lichtelijk doof van een leven tussen luidruchtige landbouwmachines en heeft hij niet alles gehoord. Misschien is zijn ego zo groot dat het hem aanvankelijk niks doet. Misschien is hij heel erg van plan the bigger man te zijn in deze situatie.
Dus het duurt lang voordat hij reageert. Maar dan opeens slaat Johan een bizarre, schrille kreet. Het heeft iets dierlijks. Hij trekt zijn schouders op, stampt met beide voeten tegelijk op de vloer voor zijn pedalen en schudt aan het stuur.

‘Shut the FUCK up David, shut the fuck UP,’ zijn pornostem schiet beangstigend hysterisch de hoogte in. ‘If you would have known this much about life, do you think you would have been here at 36 years old with three random teenagers in a car? Do you really think that if you had it all figured out, you would have zero friends who wanted to join you on this journey of a lifetime? Do you really think you would have called your mother straight before we left to let her know that you would not be calling tomorrow because there would be no wifi? Do you really think you would be taking fucking sausages into the desert? Wake the fuck up David, your life is a fucking joke, a fucking joke.’
Als verstijfd zitten Chris en ik achterin.
‘Let vooral niet op de kinderen op de achterbank,’ fluistert hij tegen me.
‘Do you have something to add, Chris?’ Als een zweepslag klinkt Johans stem door de benauwde auto.
David gnuift. Probeert zich te herpakken. Maakt dankbaar gebruik van de afleiding die Chris’ opmerking bracht om met een goed wederwoord te komen. ‘Volgens mij ben jij de enige tiener hier, Johan,’ zegt hij. ‘Zo gedraag je je in ieder geval wel.’ Hij draait zich half naar ons om en kijkt ons met een schuin glimlachje aan. Maar zijn mondhoek trilt en het zweet parelt langs zijn slapen. Het haar in zijn nek is nat. Hij ziet er viezig en hulpeloos uit. Hij probeert iemand in zijn hoek te krijgen, iemand die hem gaat helpen om hiervan terug te komen. Maar Chris en ik zijn samen Zwitserland daar op de achterbank en blijven verbluft stil.
‘That’s not the fucking point David,’ gilt Johan. ‘En nu hou je je fucking bek anders stop ik hier aan de kant van de weg en laat ik je achter.’

We weten allemaal wat dat betekent. De bermen zijn steenrood van het zand dat zich kilometers ver uitstrekt en overal liggen kangoeroekadavers. Hier achtergelaten worden in de brandende zon, zonder water en beschutting betekent dat je voor zonsondergang waarschijnlijk dood bent of een ongeneeslijke vorm van huidkanker hebt op gelopen.
Het is daarna heel lang stil. Ik heb het gevoel dat we allemaal maar half zoveel ademhalen als we normaal zouden hebben gedaan. Ik realiseer me dat David in stilte munitie spaart voor een wraakactie. Maar ik hou mezelf heel erg voor dat dat niet mijn probleem is.

Het is pikdonker als ik wakker word van een schuivend geluid. Ik lig samen met Chris tussen de andere twee in de tent. David ligt links naast me. Het duurt even voor mijn ogen aan het donker gewend zijn en voor ik wakker genoeg word om dat wat ik waarneem te verwerken tot een conclusie: David ligt naast me te masturberen. Onder zijn slaapzak. Ik vind het onwaarschijnlijk ingewikkeld wat ik met dit gegeven moet doen. Gelukkig wint na een paar minuten de slaap. Het was een dag vol indrukken.

De volgende dag lijken David en Johan tot een gewapende vrede te hebben besloten. Ze haten elkaar intens en laten geen kans voorbijgaan om afkeurende blikken te werpen en geluiden te maken, maar alle regelrechte beledigingen houden ze voor zich.
‘So, David, heb je een vriendin moeten achterlaten daar in Engeland?’ vraagt Johan verrassend neutraal.

David schudt zijn hoofd. Leest gelukkig niet meer in de vraag dan de vraag zelf. ‘Ik ben nooit echt het relatie-type geweest,’ zegt hij, ‘Mijn laatste vriendin maakte het uit nadat ze had geklaagd dat ik me aftrok in mijn slaap.’ Mijn hart slaat een slagje over. Hij trekt weer zo’n poging-tot-sympathie-opwekkend scheef glimlachje. Ik glimlach niet terug. ‘Ze verzinnen de gekste smoesjes om maar gewoon niet te hoeven zeggen dat ze iemand anders hebben, hè?’
Ik vraag me af of dat überhaupt mogelijk is, in je slaap, maar zeg het niet hardop. Zelfs Johan moet hier namelijk een beetje om lachen.

Toch blijft de vrede niet lang hangen. Bij aankomst op onze tweede kampeerplaats blijkt ten eerste dat op het moment dat de zon begint te dalen ongeveer honderdmiljoenmiljard muggen opeens helemaal klaar voor de tijd van hun leven zijn. Ik overdrijf dit niet. Terwijl ik er eentje doodsla op mijn onderarm word ik gelijktijdig op acht andere plekken gestoken, dwars door mijn kleding heen. Zoiets bizars heb ik nog nooit meegemaakt. We slaan onszelf en elkaar net zolang totdat we overstag gaan en ons hele lichaam met vergif uit een busje inspuiten. De gekmakende jeuk is op zichzelf al niet best voor de toch al wat lage moraal. Maar dan gaat de achterklep open en komt de meest intense lijklucht naar buiten gekwalmd. De lamsworstjes zijn gaan rotten.

Er lijkt wat rottingsvocht op Johans backpack te zijn gedrupt. Johan is woest. David probeert dit af te schuiven op Johans naar zijn mening waardeloze inpakvaardigheden Als zijn worstjes gewoon netjes een eigen vierkante meter ruimte hadden gekregen waar geen andere spullen lagen, zoals hij had gevraagd, was dit namelijk nooit gebeurd.
‘Als jij niet zo dik was geweest dan was er misschien meer plek in de auto geweest voor dat soort fratsen,’ roept Johan.
‘Als jij niet zo’n lelijke vriendin had gehad was je misschien haar en niet ons gaan lastigvallen met je aanwezigheid,’ gilt David met een hysterisch hoog stemmetje terug. Chris pakt vakkundig onze slaapzakken en een zak chips en gebaart me hem te volgen naar een picknicktafel verderop.

En daar zitten we dan. De Zwitser en ik. Allebei in een slaapzak geritst. Ik heb de mummykap over mijn hoofd getrokken.
‘Het is jammer dat die twee zo druk met elkaar zijn dat ze ons hier niet zien hier,’ zeg ik tegen Chris. ‘Van een afstand moet het eruit zien alsof er twee gigantische wormen aan een picknicktafel zitten.’
Hij grinnikt zonder opkijken zijn kleine tanden bloot. Hij heeft mijn zakmes vast zoals een ervaren fokker een puppy op zou pakken. Zorgvuldig, maar met stevige en trefzekere hand, precies wetend waar de kwetsbare plekken zitten en die vakkundig omzeilend. Hij oliet de scharniertjes, scrubt stof en zandkorreltjes weg.
‘Je vindt me vast een waardeloze messeneigenaar,’ zeg ik.
‘Ik heb ze erger gezien,’ zegt Chris.
Dat is een vriendelijke manier om ja te zeggen, denk ik. Maar gelijk heeft hij.
‘Heb je al omhoog gekeken?’ vraagt Chris.
Ik realiseer me met een beschaamd gevoel dat ik daar in alle opwinding van de ruzie niet aan toe ben gekomen. Dus leg ik mijn hoofd in mijn nek en kijk omhoog. Mijn mond valt open. Ik begrijp voor het allereerst ten volle waarom de Melkweg de Melkweg heet. Het is alsof er een blauwig witte snelweg boven onze hoofden hangt. Een baan van sterrenstof, zo helder en afgetekend dat ik hem zou moeten kunnen aanraken als ik opsta. Ik heb nog nooit zoveel sterren in de lucht gezien. Hoe kan het ook anders, de dichtstbijzijnde plek met onnatuurlijk licht is honderden kilometers van hier.
‘Wauw,’ zeg ik.
‘Mensen zouden vaker omhoog moeten kijken,’ zegt Chris. Hij overhandigt me mijn mes. ‘Het is goed om je soms te realiseren hoe belachelijk klein je bent te midden van álles dat er is,’ zegt hij, ‘hoe weinig je eigenlijk uitmaakt.’
‘Dat klinkt best verdrietig,’ zeg ik, hoewel het me ontroert.
‘Vind je? Ik vind het juist onwaarschijnlijk geruststellend dat mijn leven niet zo ontzettend veel uitmaakt. Je kunt je over dingen eindeloos het hoofd breken, of tegen dingen opzien, maar als je bekijkt hoe klein jouw leven en jouw keuzes te midden van dit alles zijn…’
‘Dan valt er een heleboel weg,’ zeg ik.
‘Precies. Opeens wordt het leven dan heel simpel.’
Verderop ons staan Johan en David nog steeds tegen elkaar staan te schreeuwen. ‘Dankjewel,’ zeg ik.
‘Anytime,’ zegt hij.