Lapisblauwgesteente aan de binnenkoepel van een berg. Een vernislaagje en een okergele luchter die bengelt aan een vishaakje. Het is hier rotsig glad. Gestrekt houd ik me vast aan het behang, trek ik mezelf recht aan het plafond. Omkadering, op het bordje staat een wegwijzer. Achter deze houten deur bevinden zich de sporen van een grotschildering.
Mijn opa heeft hier nog gegidst. Soms vallen er stalactieten naar beneden. Eentje raakt gewond, rolt zich op in de cocon van een slapende vleermuis. Ze worden wakker door de echo’s onder mijn voeten. Onder mijn zool stuift een dik tapijt van stof. Met de uitgerafelde franjes span ik, klein, tegen de muur een houvast voor later. Een draad van sterren.
Met mijn oren tegen het fluiterbeton, hoor ik in de donkerte, zacht, de spinnen die met hun web het verleden licht verplaatsen.