‘Hee mam.’ Louise zit op een bankje. De kille wind die om de zoveel tijd opsteekt is verraderlijk en sterker dan het waterige zonnetje. Ze houdt de telefoon een eindje van haar oor, want haar moeder heeft de neiging erg hard te praten wanneer ze belt, alsof ze denkt dat haar stem een fysieke afstand moet overbruggen.
‘Ben je al helemaal gepakt voor het tripje?’
‘Tripje? Ik ben zes weken weg, mam, voor een opleiding bij een serieus en gerenommeerd instituut. Dat is toch geen tripje.’
‘Gut, kind, hoe moet ik het dan noemen?’
Louise zucht, knijpt met haar ogen tegen de felle zon. ‘Ik weet niet. In ieder geval iets waardoor het niet klinkt alsof ik een dagje naar de kinderboerderij ga.’
‘Nou sorry hoor, je onhandige moeder natuurlijk weer. Je hele serieuze levensveranderende reis naar Londen, bedoel ik uiteraard. Beter?’
‘Nou, zo hoeft het ook weer niet.’
‘Ik doe het ook niet gauw goed, hè?’ De plagerige toon kan de scherpe vorm van de vraag niet verhullen. Louise bijt op haar lip, wil niet bevestigen noch ontkrachten.
‘Heeft papa er nog wat over gezegd?’
‘Over je tripje?
‘Over het traineeship.’
‘Och meid, die man zegt zoveel en toch zo weinig. Wat wil je weten?’
Louise kijkt naar Emmie, die in de rij om staat twee dun gesneden gefrituurde aardappelslierten aan een stokje te kopen. De wind steekt op en ze wipt kleumend heen en weer op haar witte sneakers die haast dezelfde kleur hebben als de blote benen die uit haar korte tuinbroek steken.
‘Oh, niks bijzonders.’
‘Maar ben je nou al helemaal gepakt?’
‘Ik kan eigenlijk niet lang praten nu, mam. Ik ben in de Efteling.’
‘De Efteling? Dat park met die gekke mannetjes en elfjes en ongein?’
‘Emmie en ik wilden wat leuks doen voor ik weg ging.’
‘Zijn jullie daar niet een beetje te oud voor?’
‘Nee. Oh, Emmie komt eraan. Doei mam, bel je snel!’
Emmie is nog lang niet aan de beurt. Louise stopt de telefoon in de zak van haar bodywarmer, en steekt daarna haar hand in een zak snoep op zoek naar een honingdropje. Ze voelt zich half schuldig, half triomfantelijk. Omdat ze haar moeder zo snel heeft afgekapt, en omdat ze drop eet. Om een of andere reden voelt de Efteling als een plek waar ze alles mag eten wat ze normaal probeert te laten staan. De inhoud van haar rugzak lijkt op die van schoolreisjes, inclusief de onaangeroerde thuisgesmeerde broodjes. Ze kijkt naar Emmie, die ondertussen een praatje heeft aangeknoopt met een knap meisje wat voor haar in de rij staat. Emmie maakt onder het praten een grotesk handgebaar en het meisje legt haar hoofd in haar nek en schatert, een diepe oprechte lach die Emmie vaker in mensen los weet te schudden. De jongen die naast haar staat, ongetwijfeld haar vriend, bekijkt de speelse dynamiek met lichte argusogen. Louises gedachten verplaatsen zich van haar moeder naar Daan. Toen ze net een relatie kregen, had hij haar eens gevraagd of het nooit gek was om met Emmie samen te wonen, of ze niet bang was dat Emmie gevoelens voor Louise zou ontwikkelen. ‘Ik zeg het alleen omdat jij zelf niet ziet hoe mooi je bent,’ had Daan gezegd. Ze had er later spijt van dat ze de opmerking als compliment voor zichzelf had opgevat, in plaats van als een belediging naar Emmie. Toen hij later een vergelijkbare opmerking maakte, slecht vermomd als grapje en dit keer met Emmie in de kamer, had hij van Emmie een ambigue bal teruggekaatst gekregen: ‘Ontwikkelen? Onze gevoelens voor elkaar zijn allang in final form.’ Hoewel Emmie en Daan door de jaren heen steeds beter met elkaar door een deur konden, had Emmie nooit de moeite genomen om hem gerust te stellen, zelfs niet toen Louise ernaar gehint had.
‘Een beetje spanning is goed voor hem, darling. Dan blijft hij tenminste goed z’n best voor je doen. Daarbij: het is echt zo’n stom cliché, een heteroman die bang is voor een biseksueel onder z’n bed. Alsof ik automatisch verliefd op iedereen ben, alleen maar omdat het kan. Ik zie het echt absoluut niet als mijn taak om hem dat kleinzerige idee uit zijn hoofd te praten, sorry.’
Louise zucht. Ergens is het fijn om aan dingen te denken die ze niet aan Daan mist. Ze had een aantal maanden geleden niet durven hopen dat het zo kon voelen. Toch heeft het haar altijd geërgerd dat Emmie zich niet over haar trots heen had kunnen zetten. Hoeveel moeite was het geweest om één keertje tegen Daan te zeggen dat hun vriendschap puur platonisch is?
Emmie komt aangelopen met de aardappelstokjes, ze kijkt tevreden. Louise schudt haar gedachten van zich af, vandaag wil ze fijne herinneringen maken.
‘Goed gescoord?’ vraagt ze aan Emmie’s pretbek.
‘Oh ik hou van deze aardappeldingen, waarom verkopen ze dit nergens anders?’
‘Ik bedoelde eigenlijk dat meisje.’
‘Ah! Ja, ik heb vandaag al drie knappe meisjes aan het lachen gemaakt, good times.’
‘Drie? Wie nog meer?’
‘Zij, jou, en mezelf.’ Emmie neemt een grote, zelfvoldane hap, haar gezicht betrekt. ‘Heet!’ Ze wandelen al etend naar de rij van Joris en de Draak. Het geklater en gekraak van de kettingen en het hout doen de vlinders in Louises buik al opdwarrelen. Ze is niet gek op achtbanen, maar Emmie is er dol op. In pretparken hebben ze beide drie vetostemmen voor de attracties waar de ander zonder morren in mee moet. Emmie heeft haar net braaf bijgestaan de Droomvlucht, ondanks haar angst voor poppen.
‘Ik blijf erbij dat ze door je ziel heen staren. Er is niks in dit hele park zo griezelig als die fucking feeën.’ Emmie rilt, terwijl ze toch eindelijk op een tochtvrij zonnig hoekje staan.
‘Ik wou nog steeds dat ze die vleugelpakjes ook voor volwassenen maakten. Ik mocht die nooit van mijn ouders.’ Louise neemt een onhandige laatste hap van de aardappel, die bijna van het stokje valt. Ze wil er niet aan plukken met haar vingers, heeft een hekel aan het gevoel van plakkerig poeder op haar vingertoppen. ‘Vroeger wilde ik hier graag werken. Ik dacht echt dat dat ook ging gebeuren, later.’
‘Wat wilde je hier dan doen?’
‘De attracties bedienen. Lekker op die knopjes drukken, zorgen dat alles op tijd rijdt. Dat leek me leuk.’
Emmie glimlacht. ‘Cute.’
‘En ik stelde me voor dat ik dan tussendoor zo vaak als ik wilde in de Droomvlucht mocht, en dat ik dan misschien na sluitingstijd wat langer kon blijven hangen om alles goed te bekijken.’
Emmie prikt met een vinger tegen haar schouder. ‘Theoretisch gezien zou je nu bij de Efteling kunnen solliciteren. Jammer dat we zo ver weg wonen.’
Louise trekt een gezicht. ‘Mijn vader zou me vermoorden, denk ik. “Met jouw hersenen in een pretpark werken!”’ Ze zwaait wild rond met een vermanende vinger. ‘Hij vond het vroeger ook al een slecht idee van me, weet ik nog. Ik had het opgeschreven in een vriendenboekje. Hij las mee over mijn schouder, zei dat als ik voor een pretpark zou werken, ik de directrice zou worden en niet degene die de attractie aanzet. En dat het nog beter zou zijn om op te schrijven dat ik directrice zou worden van bijvoorbeeld een school of een ziekenhuis. Een núttige plek. Ik weet nog dat ik dat heel stom vond, want ik vond school niet leuk en ziekenhuizen maakten me bang.’
‘En nu ga je naar Londen, om uit te zoeken of je misschien toch gewoon iets moet gaan doen met knopjes indrukken.’
‘Of iets waarbij ik een feeënpakje aan mag. Dat lijkt me nog steeds wel wat.’
Louise pakt het lege stokje van Emmie over, ze gooit ze in een prullenbak waar een sloom ontwakende wesp omheen dwaalt. Emmie staart peinzend naar een tweetal kleine meisjes dat voor hen in de rij staat, en zegt plotseling:
‘Toch altijd bijzonder om te horen hoeveel mensen er echt kinderherinneringen hebben aan deze plek. Ik ben hier nooit geweest tot mijn zestiende. Ik weet wel nog dat iedereen op school het er altijd over had, en dat ik soms reclames zag op tv.’
‘Hielden je ouders niet van pretparken?’
‘Het was vooral te duur, denk ik. Te ver weg, teveel familie om kaartjes voor te kopen. Ik denk dat mijn ouders het een prima droom hadden gevonden als ik hier wilde werken. Ze vinden het juist raar dat ik steeds de universiteit kies, dat ik nog steeds niet begonnen ben aan een normale baan.’ Ze staan stil in de schaduw van de grote draak, die af en toe vuurspuwt terwijl de karretjes met veel lawaai voorbij razen. Louise trekt de rits van haar jas dicht tot aan haar kin.
‘Heb je al wat gehoord van Oxford?’
‘Nee, ze weten nog niet eens dat ik besta. Mijn begeleider en ik zijn nu sowieso nog met het voorbereiden van de toelating bezig.’ Emmie haalt een hand door haar chaotische krullen en springt ongeduldig op en neer. ‘Ik wil in de achtbaan! Schiet op, rij!’
‘Wanneer hoor je dan wat, denk je?’
‘Weet ik even niet precies. Is er nog drop?’
‘Hoe kun je dat nou niet weten?’
Opnieuw razen de karretjes voorbij, Emmie kijkt haar vragend aan. ‘Wat zei je?’
Louise zucht ongeduldig. ‘Hoe kan je nou niet weten wanneer je wat hoort?’
‘Joh, ik sta in een pretpark, ik heb die data gewoon even niet paraat.’ Emmie raapt de rugzak van de grond en begint er hardhandig in te graaien. Geïrriteerd pakt Louise de tas van haar over en haalt de dropjes uit het voorvak.
‘Wat is er nou?’ vraagt Emmie kauwend, terwijl ze Louise drop aanbiedt.
Louise weert het zakje af met een schuddend gebaar, haar buik is het niet eens met de combinatie van snoep, achtbanen en moeilijke vooruitzichten. ‘Niks.’ Ze kijkt voor zich uit met haar armen over elkaar, en ziet vanuit haar ooghoek dat Emmie haar schouders ophaalt, een nieuw dropje in haar mond steekt. Louise kijkt over haar schouder, probeert zichzelf af te leiden door zich te focussen op de schattige kinderen achter haar in de rij, de knappe vader daarachter, door te kijken naar hoe de karretjes voorbij suizen. Maar dan valt haar oog toch weer op Emmie die in onbekommerd voor zich uit staart en uit de zak drop staat te eten. ‘Ik snap gewoon niet hoe je zo nonchalant kan doen over zoiets belangrijks. Als je daar aangenomen wordt, gaat je hele leven veranderen.’ Ons leven, denkt ze erachteraan, maar ze zegt het niet.
Emmie kreunt. ‘Alsof ik dat zelf niet weet. Maar waarom zouden we nú uit gaan zoeken wanneer ik iets hoor van Oxford terwijl we een dagje samen in de Efteling zijn?’
‘Ik wil gewoon weten wanneer ik nieuws kan verwachten.’
‘Nou, in ieder geval niet nu.’ klinkt het kortaf. Oxfort voelt als jeuk waaraan Louise niet mag krabben. Ze wil de sfeer niet verpesten. Maar hoezo heeft Emmie die data niet paraat? Zou niet ieder weldenkend mens, en zéker iemand met Emmie’s brein, in ieder geval een richting moeten kunnen geven wat betreft dit soort informatie? Duurt het nog een maand? Drie maanden? Of hoort ze pas wat rond de kerst?
‘Weet Jorinde al van je plan?’ Emmie kijkt haar aan fronsend aan en slaakt een diepe zucht.
‘Nee. Niemand weet het nog, behalve jij. Dat weet je best.’
‘Moet je het haar niet eens vertellen?’ Verkeerde vraag, dat ziet Louise gelijk.
‘Hoezo? Omdat ik haar af en toe spreek? Ik ben niet met haar getrouwd ofzo.’
De wesp van de prullenbak is hen door de rij heen gevolgd, en zoemt nu neurotisch heen en weer tussen de zak drop en Louise’s gezicht. Ze verstijft, want ze haat wespen. Ze haat hun onvoorspelbare bewegingen, hun neiging om voortdurend net te dichtbij te komen, hun korte lontjes. Er ging vroeger geen zomer voorbij zonder dat ze gestoken werd, omdat ze altijd in paniek raakte en met haar gewapper extra agressie uitlokte. Emmie begeleidt met een kalme hand de wesp weg. ‘Rustig maar.’ Louise weet niet zeker of Emmie het tegen haar of tegen de wesp heeft. Emmie stopt de zak drop terug in de tas. Ze kunnen weer lopen. Ineens staan ze bovenaan de trap. Nog maar twee ritjes, en dan zijn ze al aan de beurt. Emmie stoot haar zachtjes aan en mompelt: ‘Laten we gewoon van deze dag genieten, oké? Al het andere is nu nog niet.’
Een jongen in een Eftelingjasje controleert hun beugels, door de speakers roept een theatrale stem iets over drakenjagers. Onder begeleiding van bombastische muziek beginnen de karretjes te rijden, hoger, steeds hoger. Louise pakt Emmie’s hand.
‘Ik vind het eng.’
‘Weet ik. Maar we zitten goed vast.’ Emmie geeft haar hand een kneepje, en laat los zodra de afdaling inzet. Haar maag vliegt haar keel in, haar ogen beginnen te tranen. Aarzelend laat ook Louise haar handen los, steeds hoger in de lucht, totdat ze boven zich opnieuw de vingers van Emmie voelt.
‘Je doet het! Je doet het!’ gilt Emmie in haar oor. Voor ze echt goed doorheeft wat er allemaal gebeurt, is de rit ten einde. Giechelend en doorwaait lopen ze langs het stalletje waar de foto’s te zien zijn.
‘Daar zijn we!’ schatert Emmie. Emmie, twee handen in de lucht, waarvan eentje onhandig vastgeklampt door de hand van Louise. Louise met haar mond wijd open. Hun haren recht overeind, hun wangen rood en bollend. Angstig en euforisch tegelijkertijd. Met een geprint exemplaar lopen ze naar het zonovergoten pleintje. Het is eindelijk warm. Emmie haakt haar arm in die van Louise. Louise slaat een diepe, tevreden zucht terwijl ze Emmie even tegen zich aan trekt. ‘Wat een heerlijk weertje.’ Ze staan stil om van de zon te genieten. Dan zegt Emmie, op een toon alsof ze voorleest uit een sprookjesboek: ‘”Een totale, alomvattende warmte, mild, gelijkmatig, bestendig en kalm.” Dat is hoe Michel de Montaigne vriendschap omschrijft in het essay Vriendschap is liefde.’
‘Mooi.’
‘Hij schrijft helaas ook dat vrouwen niet in staat zijn tot diepe vriendschap.’
‘Wát? Wie is die kerel? Ik zeg cancelen.’
‘Ik denk niet dat hij daar wakker van ligt. Hij is al vijfhonderd jaar dood.’ Er schuift een wolk voor de zon, maar de wind blijft dit keer liggen.