Zeven prozagedichten waarin Harm Hendrik het bij één ding probeert te houden

47

Kloof

Harm Hendrik ten Napel

Was het maar mogelijk een kathedraal te bezoeken. Nu bezoeken we kathedralen om te bidden, trouwen of rouwen, of schenden we de plek waar anderen dat doen, als toerist. (Schend ik, enzovoorts.) Was het maar mogelijk een kathedraal te zien opdoemen: het silhouet, de façade, de meer of minder decoratieve hoekstenen, de ramen. En om naar binnen te gaan door de deur in de grotere deuren, alleen. Je betreedt geen anachronisme, geen reconstructie. Binnen is het stil zoals het stil is op een plek waar niemand hoeft te zijn, maar niet omdat iedereen is vertrokken. Je kunt het gebouw, dit huis, bekijken terwijl je er, stap voor stap, doorheen loopt. Hoe zou dat zijn? Ik heb eens horen zeggen dat een langspeelplaat een kloof is waar je doorheen luistert. Hoe zou het zijn om als een naald door een kathedraal te bewegen. Ik zie een groot maar simpel gebouw voor me. Binnen valt het licht door de vensters op de rijen met banken. Ik hoor mijn eigen voetstappen weerkaatsen langs de muren, op naar de welvende plafonds. Vooraan staat het vont, een ondiepe vijver. Erachter wordt op een donker schilderij een magere Johannes de doper tegen de grond gedrukt door een man met een zwaard. Dit is waarvoor ik ben gekomen; hier hoort dit schouwspel thuis. Eindelijk kan ik het zien.