Ik zeg niet dat ik Pools benal is het maar van de grond tot de kniezoals mijn moeder tot haar navelnooit zegt dat ze Pools…
Het verleden is een envelop die ergens moet liggen, schrijft Maria Barnas. En door Diamant zonder r te lezen zoek ik met haar mee. We zoeken naar Polen, in de belevingswereld van deze bundel een land van deeg en bouillon. Een soort pastei, gevuld met velden en rivieren, trompettisten, mijnwerkers, wolven, beren en Mariabeeldjes. Het land van de moeders, van zmazonka en mlek.
Barnas schrijft ook: het is belangrijk dat je je kunt vermommen in een andere taal. Het kan je leven redden.
Ik vermoed dat dit het advies van haar moeder en van haar moeders moeder is. Het roept de vraag op: als je je langdurig vermomt in een andere taal, blijft wat daaronder zit dan nog intact? Het rusteloze, haast koortsachtige zoeken naar dat verleden, die kern die nog ergens onder zou moeten liggen, is voelbaar in deze gedichten. Evenals het schuldgevoel wat je kan hebben als je iets kwijt bent wat kostbaar en bijzonder is.
Ik ben geen ervaren poëzielezer, dit is één van de eerste bundels die ik las. Ik had soms best moeite met het vinden van een ritme, en sommige formuleringen kostte me een beetje gepuzzel. Daar staat tegenover dat er zo’n duidelijk gevoel uit de gedichten spreekt, dat ik alsnog werd meegesleept. Een beetje zoals wanneer je een anderstalige film zonder ondertiteling kijkt, maar dankzij de beelden alsnog door het verhaal wordt meegesleept. Wat dat betreft brengt Barnas de moeders en hun dochters – of ik nou hun taal spreek of niet – heel dichtbij.
In Diamant zonder r van Maria Barnas schakelen we als lezer tussen een oma, een dochter, tussen vele moeders, talen en landen. Als lezer volg je een ‘ik’ die overal buiten valt, nergens bij hoort, de taal van haar oma niet spreekt. Dit komt omdat de oma Pools is, en de ‘ik’ Nederlands. We volgen de vrouwen in het boek door tijdslagen heen en langs historische gebeurtenissen, zodoende komen we erachter dat de vrouwen in het boek de voormoeders van de ‘ik’ zijn. Alle moeders proberen waar ze vandaan komen te vergeten, hun identiteit te ontkennen, maar de dochter wil begrijpen wie deze vrouwen waren en wat er allemaal is gebeurd in de tussentijd: tussen de vlucht en nu, tussen toen en later. Als lezer wil je ook begrijpen wat er precies aan de hand is, hoe het allemaal zo gekomen is, en dat geeft de bundel veel vaart. De gedichten zijn soms kort, soms lang, maar lopen allemaal in elkaar over, als een zoektocht die nooit ophoudt.
De vragen resoneren maar ik versta de antwoorden niet. Bij het openingsgedicht zit ik direct rechtop:
Als het zo is
dat mijn moeder
en het is zo
dat zij de taal
van haar
moeder niet
spreekt waar is
die van mij
dan gebleven?
In het volgende gedicht vraagt het lyrisch ik zich af of schrijven in plaats van handelen laf is. En later: ‘Maakt denken dat schrijven / een vorm van actie voeren is en twijfelen / of denken vervangen moet worden / door hopen me een nog grotere lafaard?’
Op deze vragen volgen in de rest van de bundel complexe, onstuimige, betekenisvolle antwoorden. Alleen blijft voor mij die betekenis net buiten bereik; om de een of andere reden ben ik niet de juiste verstaander voor deze poëzie, en daar heb ik vrede mee. Dat het niet aan de poëzie maar aan mij ligt, weet ik doordat ik een kort moment wél op de juiste golflengte zit. Een gedicht over het vervliegende heden eindigt met de magistrale regels:
en dat ik niet wist waar we waren
maakt dat we min of meer eeuwig op deze plek
in hetzelfde licht blijven flakkeren
Ik luister naar het afgegraven veld
dat zich uitstrekt in de aarzeling
of ik wel naar Polen wil.
De vrouwenstemmen in Diamant zonder r zijn twijfelende stemmen, maar toch ook heel beslist. Ze willen zich verstoppen en tegelijkertijd heel graag even wat zeggen. Przepraszam bijvoorbeeld. Sorry. Of hoe een piano een anker in een huis slaat. De muziek die wel/niet klinkt. De vrouwen – moeders, voormoeders, ‘dierbare doden’ – ontsnappen telkens en komen dan weer vol bravoure tevoorschijn. In deze bundel wemelt het, van grote en kleine geschiedenis en van een almaar aanhoudende vraag: welke plek is van mij? En mij? En mij?
Barnas heeft geen bundel gemaakt maar een landschap. En daarin kun je eindeloos zoeken en nieuwe dingen vinden. Het ene leven loopt er in het ander over, heen en weer, een eindeloze aaneenschakeling. Het maakt sterke, hoopvolle poëzie: we houden nooit op met bestaan, we vloeien alleen voort in iets anders. Verdwalen gebeurt niet: Barnas bepaalt in elk gedicht opnieuw de positie, en gidst me door de verhalen. Ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dankbaar te zijn, even getuige te zijn van deze levens.
Ga ik de honden achterna? In het hart
dat ontbreekt ben ik
een buitenwijk
Aanvankelijk schrok ik een beetje toen ik begon met lezen in Diamant zonder r. De vorige bundel van Maria Barnas, Nachtboot, heb ik wel dertig keer gelezen en nog steeds gaat hij vaak mee op reis, of steek ik hem in mijn tas als ik een afspraak heb met iemand die hoogstwaarschijnlijk te laat komt. Ik houd van haar werk. Maar met poëzie die vooral een verkapte vorm van zelfonderzoek is, heb ik doorgaans een moeizame verhouding en aanvankelijk was ik bang dat dat nu precies was waar ik mee te maken had met deze bundel. Hoewel het serieuze lezen voor mij begon met de gedichten van Ingrid Jonker en Sylvia Plath, raakte ik al gauw een beetje uitgekeken op poëzie die als “confessioneel” te boek staat. De afstand tussen dit werk en de dagboekgedichten van een achttienjarige is vaak klein en slechts een enkeling beheerst het genre zo goed dat ze ermee wegkomt.
Nu had ik eigenlijk wel kunnen weten dat ik me zat druk te maken om niks, want natuurlijk kwam het met Diamant zonder r helemaal goed. De bundel heeft als vertrekpunt de onbekende voorgeschiedenis van Barnas’ Poolse oma, maar ze reist in deze bundel niet daadwerkelijk af naar het Polen van haar voormoeders en dat is eigenlijk heel verfrissend. Aan het begin van de bundel dicht ze: ER IS EEN PROBLEEMWOLF UIT POLEN/AAN KOMEN SLUIPEN PROBLEEMFONTEIN/WE KUNNEN NIET LANGER WEGKIJKEN!
Het is Barnas hier duidelijk niet te doen om het land dat een ruime duizend kilometer ten oosten van Nederland ligt, maar om een innerlijk Polen dat haar, als de wolven die zich tegenwoordig weer in Nederland vestigen, achtervolgt. Het gaat om het Polen van haar oma dat als een immer aanwezige, maar ook vluchtige en moeilijk te vatten geestverschijning zich overal achter, naast en onder bevindt. Dat is het Polen van de zmazonka, een feestgerecht dat mythische proporties heeft gekregen in de belevingswereld van het lyrisch ik in deze bundel, maar waarvan de oorsprong – zoals bij iedere mythe – en de Poolsheid onduidelijk blijft. Is het woord tussenlands verzonnen? vraagt die ik zich, tientallen pagina’s na de introductie van de zma, af.
Thematisch hangt alles in deze bundel met alles samen, maar waaiert tegelijkertijd uit. Daarnaast zit de bundel vol grammaticale spelletjes, onwaarschijnlijke woordvolgordes en vreemde beelden. De gedichten wisselen sterk van toon. Hoe kan het ook anders, als het Barnas te doen is om de zoektocht naar een fantoom, een enigma, dat zowel iets te maken heeft met de beeldenrijkheid van onze herinneringen als de taal waarin diezelfde herinneringen worden gevormd?
Ik heb geen Poolse voormoeders en als kind woonde ik niet in Engeland. Er zit nooit een man naast me in de auto die het woord Gegenwart bezigt. Toch blijf ik deze bundel herlezen, telkens weer. Barnas heeft een scharnierpunt gevonden tussen het concrete en het abstracte, tussen het persoonlijke en het deelbare. Voorin de bundel dicht ze: tussen het zijgen en deinen/kunnen wij wel bestaan. En die “wij,” daar voel ik mij toch deel van. Tussen het zijgen en deinen van de woorden, beelden, herinneringen en dilemma’s van deze bundel ontstaat een ruimte waarin ik, als lezer, kan bestaan. En daar ben ik Barnas dankbaar om.