Negen interviews met dichters die werken aan hun debuutbundel
Dewi de Nijs Bik: ‘Ik doe een beroep op de lezer’
Thijs JooresWat enorm intimiderend, is het eerste wat ik denk. De kamer waarin ik Dewi de Nijs Bik spreek, is afgeladen met boeken, maar niet zoals bij de gemiddelde boekenliefhebber. Haar vriend is fanatiek boekenverzamelaar. Tegen alle muren staan boekenkasten met zulke kaarsrechte rijen boeken dat ik bang ben om te dichtbij te komen. We gaan zitten aan een bureau van donker hout en ik kan me niet voorstellen dat je daaraan onbekommerd kunt werken, met al die literatuur om je heen. Dewi heeft daar geen last van – het scheelt dat de poëziekast in de slaapkamer staat.
Van tevoren ontving ik het gedicht ‘panty’s voor daisy’ (zie hieronder), het openingsgedicht van een reeks met gelijknamige titel. Ik moest het even opzoeken, maar de tjobèk uit de eerste regel is een Indonesische vijzel. Deze niet-westerse techniek van voedselbereiding, licht Dewi toe, zou je kunnen beschouwen als een symbool voor haar poëzieopvatting. In tegenstelling tot wanneer je een blender gebruikt, blijf je met een tjobèk zelf ook deel uitmaken van het bereidingsproces. Je levert een fysieke inspanning. Je ziet, voelt en ruikt het resultaat van je handeling.
Je schrijft in de derde strofe: ‘ik was nog aan het leren mijn omgeving te lezen’. Kenmerkt deze regel het lyrisch ik in jouw gedichten?
Ja en nee. In 2019 had ik een verzameling gedichten waarvan ik dacht: dit wordt mijn debuutbundel. Die gedichten gingen over mijn Indische achtergrond, vaak met een lyrisch ik dat haar ervaringen en observaties deelde. Maar tijdens het schrijven kwamen er geleidelijk vragen van een heel andere orde bij mij op. Hoe wordt de culturele identiteit van “de Indische Nederlander” gerepresenteerd? Welke verhalen worden er overgedragen, en hoe? Wie is er aan het woord? Ik was niet meer tevreden met wat ik had geschreven en heb toen dat manuscript aan de kant geschoven.
Wat was er in jouw ogen mis mee?
Ik begon me in die gedichten te ergeren aan een soort egocentrische subjectivering: het ging steeds over mijn zienswijze en beleving, waarbij ik een koloniale geschiedenis met collectieve herinneringen in feite steeds persoonlijk maakte, terwijl de geschiedenis juist gedeeld en gemeenschappelijk is. Mijn individualiserende blik deed geen recht aan die maatschappelijke bagage. Alleen: dat kun je wel mooi bedenken, maar wat dan?
In 2020 ben ik begonnen aan het huidige manuscript, dat je kunt zien als een zoektocht, ook wat vorm betreft. Een deel van de gedichten neemt de vorm aan van notities, en een ander deel is meer collageachtig, zoals ‘panty’s voor daisy’. Dat zijn allebei vormen die de lezer bij de tekst betrekken omdat die geconfronteerd wordt met uiteenlopende stemmen en registers en zelf moet bepalen wat gewicht krijgt binnen welke context. Maar uiteindelijk bieden de vormen van de notitie en de collage toch niet de oplossing voor mijn probleem met de subjectiverende tendens in mijn poëzie en met de onderliggende autoriteitsvraag. Beide vormen blijven toch erg individualistisch.
Maar dit gedicht en deze vormen komen wel in de bundel?
Sommige dichters schrijven door de jaren heen een verzameling gedichten, maken daaruit een selectie en gaan dan pas componeren. Ik werk aan mijn bundel als aan een roman, van begin tot eind. Ik bepaal steeds welke volgende stap nodig is en probeer dan vanuit die positie verder te schrijven. Deze twee vormen – de notitie en de collage – horen bij de zoektocht en komen dus wel in de bundel. In feite wil ik de lezer onderdeel maken van mijn zoektocht naar het vinden van een steeds adequatere vorm.
Mijn bundel heet Indolente en is – weinig verrassend – afgeleid van het woord indolent, dat tegenwoordig zoiets betekent als lamlendig, lui, passief. In de negentiende eeuw kreeg dit woord een koloniale connotatie doordat het gebruikt werd om tot slaaf gemaakten en mensen uit niet-westerse culturen, in het bijzonder Indo-Europeanen, te karakteriseren. Sommige Indische Nederlanders omarmen het woord en gebruiken dit woord zelf ook wel gekscherend: niet voor niets zit ‘indo’ in het woord zelf, luidt de redenatie.
Mijn oorspronkelijke motivatie was dat ik de lezer de mogelijkheid wilde bieden om voorbij te denken aan dit soort koloniale representaties, dat nog altijd invloedrijk is. Ik kan nu nog niet overzien wat hiervan zal slagen, aangezien de bundel nog niet af is, maar wat ik in elk geval zal proberen is de lezer te activeren om zich anders te verhouden tot dit soort representaties. Daarom noem ik mijn poëzie niet activistisch maar activerend: ik doe een beroep op de lezer. Ik wil iets teweegbrengen in de buitenwereld en daarvoor heb ik de lezer nodig, het is dus letterlijk een coproductie.
Is er een verband tussen de rol die jij de lezer geeft en je streven naar het collectieve?
Als je wil dat de lezer deelneemt aan het doorbreken van koloniale representaties, moet je wel de mogelijkheid daartoe geven door het werk toegankelijk te maken. Daarom ben ik nu in het laatste deel onder meer bezig met het verkennen van een nieuwe literaire vorm: de handleiding. Die vorm is interessant als je het hebt over subjectiviteit. De handleiding is namelijk anoniem, want hij wordt doorgaans niet ondertekend door een auteur. Ook is hij geschreven om toegankelijk te zijn voor zo veel mogelijk lezers, je hebt er niet veel culturele bagage voor nodig. En hij is activerend, want hij zet aan tot handelen. Dat alles maakt de handleiding geschikt als collectieve tekstvorm. Door die anonimiteit, toegankelijkheid en praktijkgerichtheid ontstaat er een gemeenschappelijke ruimte waarin we kunnen werken aan nieuwe representaties.
We voeren nu een aardig lastig gesprek, vind ik. Voelt het moeilijk om hiermee bezig te zijn?
Het is inderdaad een lastig proces. Er zit veel denkwerk in, terwijl ik eigenlijk helemaal niet zo’n intellectueel ben. Mijn focus is nooit academisch geweest, want bij mij ontstaat juist veel vanuit intuïtie. Ik kwam bijvoorbeeld vanuit mijn intuïtie op de vorm van de handleiding en pas daarna kon ik beredeneren waarom die goed paste. Mijn poëzie is dus doordacht. Voor mij als dichter betekent dat veel lezen en nadenken, ik moet mezelf bewust blijven prikkelen met boeken, theorieën, gesprekken. Daar komt dan iets uit, het neemt contouren aan, en pas later kan ik de vorm helder zien. Dan kan ik ook uit wat ik geschreven heb bewust kiezen voor die stukken die kloppen met waar ik in mijn werk naar streef.
Welke poëzie van anderen helpt je bij dit proces?
Dat hangt af van wat ik wil onderzoeken. Voor ‘panty’s voor daisy’ heb ik me ingelezen in de Language Poetry, een Amerikaanse stroming uit de jaren zestig en zeventig. Die dichters waren, net als ik nu, veel bezig met de problematische rol van het lyrisch ik, subjectiviteit, en autoriteit in verhouding tot de lezer. Het is leerzaam om te weten hoe mensen die mij voorgingen met dezelfde vraagstukken aan de slag zijn gegaan. Voor het deel waar ik nu aan werk, lees ik dan weer meer antropologie vanwege de aandacht voor praktijken. En de poëzie van Anne Carson, die bestudeer ik nu vanwege haar experimenten met klassieke en collectieve tekstvormen. Het is een voortdurende dialoog met voorgangers.
Het klinkt alsof je met je poëzie een duidelijk doel voor ogen hebt. Dat vind ik interessant, want veel dichters zeggen juist niet te kunnen schrijven als ze van te voren ook maar enig idee hebben welke kant het uit moet. Hoe werkt dat voor jou?
In mijn schrijfproces zoek ik inderdaad doelgericht naar de juiste vorm, maar mijn schrijven zelf is eigenlijk heel inhoudelijk gemotiveerd. Ik werk vanuit vraagstukken die mij als vrouw met een Indische achtergrond bezighouden. Ik wil de thema’s collectieve herinnering en culturele identiteit problematiseren in een passende vorm, niet vanwege de vorm, maar om recht te doen aan de noodzaak of urgentie van de onderwerpen.
Mijn schrijfproces zal misschien inderdaad afwijken van dat van sommige andere dichters. Tegelijk blijft het een proces en is mijn werkwijze niet doelmatig in de zin dat het antwoord al vastligt: een jaar geleden kende ik het probleem waar ik me over boog, maar de uitkomst vind ik nu pas, door veel lezen en experimenteren.
Als ik je zo hoor praten, blijf ik het verrassend vinden dat je jezelf niet als intellectueel persoon ziet.
De intellectuelen die ik ken is het te doen om de theorie, zij zijn op zoek naar overzicht in die theorie. Maar mij gaat het niet om de theorie op zichzelf, maar om wat ik daar als dichter mee kan doen. Mijn zoektocht naar een passende vorm is natuurlijk wel vervlochten met het theoretische, maar blijft inhoudelijk georiënteerd op de omgang met het koloniale verleden. Dit neemt niet weg dat ik een sterke theoretische interesse heb in de status van poëzie als talige vorm.
Terwijl voor jou juist de praktijk op het spel staat. Hoe je met je poëzie kunt activeren.
Uiteindelijk gaat deze bundel inhoudelijk ook gewoon om de vraag hoe te leven, in het bijzonder hoe samen te leven met alle maatschappelijke en historische bagage. Daarbij kan de handleiding van pas komen als een vorm die het handelen centraal stelt, ook al heeft de handleiding als vorm daarnaast ook een bijzondere theoretische status.
Hoe voelt het dat je bundel er nu bijna is?
Ik vind het heel spannend. Ik ben nog aan het werk en er moet nog veel werk worden verzet. Het is ook spannend omdat de publicatie toch het moment is waarop je als dichter naar buiten treedt. Poëzie schrijven gaat gepaard met pretenties, in mijn geval de pretentie dat mijn werk activerend is. Als je zo vastomlijnd deelt wat er op het spel staat, moet je nog maar zien hoe de lezer dat zal beoordelen. Dat idee jaagt angst aan: je wil het kunnen waarmaken.
Ik hoop dat mijn bundel, zoals ik me voorneem, een activerende leeservaring geeft. En dat ik met mijn bundel de lezer kan prikkelen en interesseren voor mijn thematiek. Het zou mooi zijn als er een interactie op gang komt. Ik weet natuurlijk ook wel dat een deel van de poëzielezers gewoon graag verrast wil worden door mooie beelden of vervreemdende observaties. Of juist zoekt naar activisme met een eenduidige boodschap. Dat type poëzielezer zit misschien niet op deze bundel te wachten. Maar er is hopelijk ook een publiek dat wel geïnteresseerd is in mijn werk. Ik hoop dat ik die lezers kan prikkelen en aanzetten tot het verbeelden of zelfs vormen van nieuwe praktijken.
*
panty’s voor daisy
ze had de tjobèk (cobek) verbannen omdat hij naar knoflook stonk, diepvrieszak eromheen in de bijkeuken op de bodem van de kast waar ook de aardappelen lagen; die avond was de verbrandingslucht in de kamer nog de enige indicatie dat er iemand niet had opgelet – iets dat geleidelijk aan de pannen zou ruïneren: door de jaren heen waren er verschuivingen die niet werkelijk plaatsvonden maar waar het gehoor veranderde: datgene op de voorgrond verschuift naar achteren en alsof er een nieuw geluid ontstaat,
een stuk steen op een stuk steen, tik, tik, was wat ik hoorde wanneer ik de keuken binnenkwam; jouw oma die voor het aanrecht stond: knoflook, djeroek poeroet, trassi, ui; in de komvormige stamp je en in die platte is het meer wrijven; mijn tante heeft ze op de schoorsteenmantel want ze waren toch van onze moeders geweest – deze schending van de verwachting waarmee ze zichzelf herhaalt, 50 cent voor een blokje asem, maar niemand hield bij hoe haar naam werd geschreven (2 gulden, panty’s voor daisy)
˚
elke ochtend een drupje achter het oor en in de binnenkant van de pols, waarna ze de appel in parten sneed; ik was nog aan het leren mijn omgeving te lezen – mijn hart niets anders dan een gevoel, terwijl mijn identiteit zich elders afspeelde / de smaken van haar parfum: roze grapefruit, munt, siciliaanse bergamot, zwarte bes en waterhyacint; anjer, jasmijn, roos en lelietje-van-dalen; mirre, amber, vanille, sandelhout / ze werkte als typiste bij philips, alleen god weet mijn eindstation zei ze en wees naar boven
het winkeldrama voltrok zich op een vrijdagmiddag: de parkeerplaats siste, wieltjes trillend op rotsen – ik ben de eerste die de holtes van haar handen verkent – soms lijkt de lus veranderd, willen de aardappels niet meer garen, ook niet als je ze toespreekt