Vijf metaforen uit de wereldliteratuur

35

Voelen en denken

Roelof ten Napel

In het najaar van 1967 en voorjaar van 1968 gaf schrijver, dichter en bibliothecaris Jorge Luis Borges zes lezingen aan de Harvard-universiteit. Hij was bijna 70. Er zijn opnames van die lezingen gemaakt, je kunt zijn stem stapvoets door zijn zinnen horen lopen: hij laat meer pauzes vallen dan er komma’s kunnen staan, wat hem alleen maar eloquenter doet klinken, en ik vermoed dat hij zijn lezingen uit zijn hoofd heeft geleerd – Borges was inmiddels blind. Ik heb die opnames ooit gedownload om ze (als een soort podcast!) te luisteren tijdens een lange autorit, en laatst kwam ik de lezingen tegen op de boekenmarkt, voor zeven euro. Een mooie, gebonden editie. Die heb ik vanzelfsprekend gekocht.

In de voorlaatste lezing, ‘Thought and Poetry,’ heeft Borges het over de verhouding van poëzie tot dagelijkse taal. Vaak wordt het punt gemaakt dat poëzie die taal verheft, tot iets bijzonders maakt. Borges stelt het omgekeerde: poëzie maakt die taal alledaagser. In een goed gedicht is het woord ‘nacht’ weer donker, en niet alleen de naam voor een bepaald aantal uren tussen twaalf en zes. Een gedicht draait de vervreemding van onze woorden terug.

‘Ik heb vaak vermoed,’ zegt Borges, ‘dat betekenis aan een gedicht wordt toegevoegd. Ik weet zeker dat we de schoonheid van een gedicht voelen voordat we een betekenis bedenken.’ Hij citeert een paar regels van Shakespeare, waarin de maan – stelt een voetnoot – verwijst naar koningin Elizabeth. Dat kan wel zijn, zegt Borges, maar ‘ik denk niet dat hij zich ervan kon weerhouden te denken aan de maan in de lucht. Het punt dat ik graag wil maken, is dat we ons niet hoeven vast te leggen op een betekenis – op één van de betekenissen. We voelen de gedichten voordat we de ene, de andere, of beide betekenissen kiezen.’ Een beeld heeft volgens Borges een schoonheid ‘voorbij de manier waarop het wordt geïnterpreteerd.’

Dat klinkt als een punt dat vaak en graag wordt gemaakt: je moet poëzie niet begrijpen, je moet het voelen. Ik geloof niet dat dat is wat Borges bedoelt. Het gaat erom dat er betekenis bestaat die aan een interpretatie voorafgaat, die niet redelijk is; de schoonheid van een gedicht praat in de eerste plaats met onze verbeelding. Dat hoef je niet te zien als het wegzetten van begrip en verheerlijken van gevoel. Veel van wat we voelen noemen, is evengoed een vorm van denken: de vorm waarvan we het niet toestaan dat hij plaatsvindt onder die naam. Het vatten van een metafoor in zijn versplintering, zijn oneenduidige betekenis – ook dat kan een gedachte zijn.

Ik wil niet zeggen dat voelen maar een vorm van denken is. Ik schuif de landsgrens van het denken niet op ten koste van het grondgebied van ons gevoel, ik weiger gewoon te geloven dat die twee steeds zo strikt te scheiden zijn. Ik geloof best dat je soms iets denkt in plaats van voelt, en dat je lang niet altijd kunt duiden wat er in je omgaat. Maar het idee dat een gedachte elke vorm van voelen achterlaat, en dat voelen steeds iets puurs is, waaraan geen begrip te pas komt, dat zint me niet. Dat klinkt wreed, en raakt niet aan mijn eigen ervaring.

Dit is wat ik herkennen zou: ik merk dat ik iets voel, dat een bepaalde indruk of situatie me iets doet. Haast meteen, een stille vraag: wat? Wat is het aan de indruk dat me raakt? Aan de situatie? Wat is het in mezelf, dat zich erdoor laat raken? Ik stel mezelf vragen, ik vorm zinnen. Is het dit? Of dit? Ik toets de gedachten aan het gevoel.

Een vergrootglas is bedoeld om iets te onderzoeken, ja, het vertoont gelijkenissen met de bril – dat andere klassieke attribuut van de nerd. Maar als je zonlicht onder de juiste hoek door een vergrootglas laat vallen, kan het ook een vuurtje laten branden. Soms is het denken zo’n glas. Als ik over een zinvolle gedachte struikel, dan gaat het gevoel niet weg: het wordt scherper, ik zie het beter, het doet me méér.

Wie zegt dat je gedichten voelen moet en niet begrijpen, wie dat tweetal tegen elkaar wil uitspelen, zegt eigenlijk: voelen moet vaag zijn. Wie omgekeerd het denken wil beperken tot het kennen van feiten, heeft zijn eigen gedachtegang nooit nauwlettend gevolgd. Gevoel begrijpt en denken voelt, een gedachtegang dwaalt op een zinvolle manier, en gedichten kunnen dat juist zo helder in kaart brengen omdat ze de woorden niet bedwingen tot hun zakelijkheid, omdat ze een beroep doen op de verbeelding waar die de wereld nog niet heeft verdeeld in een voorlopig, redelijk verband.

Omdat ik zijn gedichten niet wil lezen als maar een voorbeeld van wat hij in lezingen zegt, als iets dat moet bewijzen wat hij beweert, eindig ik niet met een metafoor van Borges zelf. Die komt later. Hier springt gewoon, als een kat uit een struik, een andere schrijver op het toneel.

Hoewel haar vader redacteur was van een haikutijdschrift, raakte Mayuzumi Madoka pas echt geïnteresseerd toen ze als tv-reporter een segment deed over een andere dichter. Ze debuteerde in 1994, en richtte twee jaar later zelf een tijdschrift op: de Maandelijkse Hepburn, een haikublad voor vrouwen die even vrij wilden leven als Audrey Hepburn in haar filmrollen deed.

Een van mijn favoriete gedichten is een haiku waarin ze het lome gevoel van augustus verscherpt, in één simpele beweging, door het beeld van een langspeelplaat.

nu de reis voorbij is —
de B-kant van mijn zomer